Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant van 16-06-1995, Pagina 9, Kunst, recensie

PLATEN: KLASSIEK

Schnittke bewerkt Lassus en Beethoven: Bah, maar prachtig

Schnittke, Yun en Keuris, door het Orlando Kwartet en George Pieterson. Emergo EC 3955-2.

Het in Nederland gevestigde maar overigens kosmopolitisch samengestelde Orlando Kwartet heeft een degelijk, om niet te zeggen klassiek imago. Toch begeeft het zich bij wijlen wel degelijk op het gebied van de eigentijdse muziek. Bij Emergo verscheen een cd met drie speciaal voor het kwartet geschreven werken. Het zijn niet de geringste componisten die het Orlando aan het werk heeft gezet: Alfred Schnittke, Isang Yun en Tristan Keuris.

Wat anderen zo boeit in het stijlcitaten-werk van Schnittke is ondergetekende nog altijd een raadsel, maar dat neemt niet weg dat er wel wat te genieten valt aan zijn Derde Strijkkwartet. Dat komt doordat Schnittke zijn parasitaire technieken dit maal losgelaten heeft op een fragment uit een werk van Lassus (Orlando, vandaar) en het thema van Beethovens Grosse Fuge. Deze ingrediënten weet hij vernuftig met elkaar te verstrikken en vervolgens van hun schoonheid te ontdoen. Een schoonheid die na alle verkleuringen, verdoezelingen en vergrauwingen te hebben doorstaan des te wonderbaarlijker is. Bah, maar het Orlando Kwartet speelt het prachtig.

Het Strijkkwartet no.5 van de Duits-Koreaanse componist Isang Yun opent met een merkwaardige schuifeldans rond een aantal dominantseptiemakkoorden, gaat over in een blijmoedig gekwispel en verdwijnt in een welluidend verdunde verstilling. Ook Tristan Keuris' Klarinetkwartet uit 1988 (met George Pieterson als vijfde speler) is niet geheel vrij van kwispelgedrag, maar pakt toch uit als een avontuurlijk geheel. Vooral de langzame delen doen enigszins aan mime-spel denken (wat wel vaker voorkomt bij Keuris): alsof hij speelt met een substantie die er niet is maar door het spel wel gesuggereerd wordt.

Werken voor viool en piano van Franck, Debussy en Ravel door Augustin Dumay en Maria Joao Pires. Deutsche Grammophon 445 880-2.

Van de vioolsonates van Franck en Debussy bestaan al talloze uitstekende opnamen, maar dat maakt de interpretatie van Augustin Dumay en Maria Joao Pires niet minder bijzonder. Het spel van het duo is buitengewoon fijnzinnig en gedistingeerd. Francks Sonate klinkt aangenaam kuis, zonder sentimenteel gedoe. De reikwijdte die Dumay in de vertolking van Debussy's laatste voltooide werk aanbrengt heeft een bijna perspectivisch effect. Schitterende plaat. Drie werken van Ravel vormen een logische, zij het iets oppervlakkiger aanvulling. De Tzigane is grandioos, maar in die twee piepkleine stukjes fluistermuziek, de Berceuse sur le nom de Gabriel Fauré en het Pièce en forme de habanera, kun je werkelijk een speld horen vallen. Daar is nou de cd voor uitgevonden.

Orkestwerken van Wilhelm Stenhammar, door het Gothenburg Symphony Orchestra o.l.v. Neeme Järvi. Deutsche Grammophon 445-857-2.

Neeme Järvi, dirigent van het Symfonieorkest van Göteborg, werpt zich al lange tijd op als pleitbezorger van een van zijn voorgangers, de Zweedse componist Wilhelm Stenhammar, die het orkest aanvoerde van 1907 tot 1922. Het pleidooi heeft nu de ietwat overdadige gedaante van een dubbel-cd aangenomen, die naast Stenhammars twee symfonieën de symfonische ouverture Excelsior en de Serenade bevat.

'Anders dan de allergrootsten', schrijft Scandinavië-kenner Maarten 't Hart in zijn boek Du holde Kunst, 'kon Stenhammar in zijn muziek mediteren over het feit dat hij tweederangs was'. Dat is aardig gezegd. 't Hart doelt hiermee dan ook op andere stukken dan de Eerste Symfonie en Excelsior, want daarin is niet zozeer sprake van mediteren als wel van zeuren.

Stenhammar zelf moet ook gehoord hebben dat zijn pogingen Bruckner na te doen slechts resultaat hadden voorzover het de lengte van het stuk betrof. Hij trok zijn eersteling na de première in 1903 terug. Nu staat die dan toch (en niet eens voor het eerst) op cd, waarmee Järvi niet alleen Stenhammarliefhebbers een dienst bewijst, maar ook mensen die, bijvoorbeeld, behoefte hebben aan een solide stuk achtergrondmuziek bij het doen van een lange afwas. Wie zegt er dat Kunst altijd 'hoog' moet zijn?

Het tweede schijfje van de set is des te verrassender. Want de Serenade uit 1911-'13 is een buitengewoon fris en sprankelend stuk muziek. Het doet vermoeden dat Stenhammar in de tussentijd veel Berlioz, Mendelssohn en Tsjaikovski gedirigeerd heeft en die invloeden op een heel eigen manier verwerkt heeft. Echt een werk dat het verdient om met enige regelmaat uitgevoerd te worden.

De Tweede Symfonie komt daar minder voor in aanmerking. Het werk is bepaald aan de lange kant en de muziek van de tussendelen is een beetje sleets. De orkestmusici vonden dat zo te horen ook. Maar het eerste en het laatste deel zijn weer heel oorspronkelijk, en gek genoeg volkomen anders van idioom dan de in dezelfde tijd geschreven Serenade. Stenhammar hanteert hier een knoestig soort contrapunt, dat zowel geleerde als folkloristische trekjes vertoont, maar waarmee hij desondanks prachtige, epische verhalen weet te vertellen. Hoewel er meeslepender uitvoeringen denkbaar zijn dan die van Järvi en zijn Göteborgers, zetten ze hun beste beentje voor. Wel lijkt DGG ergens in de zesde minuut van het vierde deel een paar vreemde tikjes op de schijf gezet te hebben, maar laten we voorlopig aannemen dat dit slechts het hier beluisterde exemplaar betreft.


© Frits van der Waa 2006