de Volkskrant van 14-10-1996, Pagina 7, Kunst, recensie
Oude controverses leveren trefzekere Vermeulen op
Dopper, Röntgen en Vermeulen, door het Nederlands Philharmonisch
Orkest o.l.v. René Gulikers m.m.v. Pieter Wispelwey. Beurs van
Berlage, Amsterdam.
Willem Mengelberg was fout in de Tweede Wereldoorlog, maar hij was minstens
zo fout in 1917, toen hij Matthijs Vermeulen, die hem zijn Eerste Symfonie
kwam laten zien, naar huis stuurde met de aanbeveling om maar eens wat
compositielessen bij Cornelis Dopper te gaan nemen. Helemaal onbegrijpelijk
was Mengelbergs afwijzing niet; als muziekcriticus had Vermeulen zijn beleid
in niet mis te verstane bewoordingen gehekeld. Evengoed is het onvergeeflijk
dat Mengelberg een subliem stuk opofferde aan kleinzielige kinnesinne.
Want Vermeulens Eerste, die uiteindelijk pas in 1964 tot klinken kwam, is
ontegenzeggelijk Grote Muziek. Zo bleek andermaal tijdens de eerste
aflevering van Krakende Noten, een serie programma's waarin het Nederlands
Philharmonisch Orkest vijf controverses uit de Nederlandse muziekgeschiedenis
tegen het licht houdt. In dit eerste programma stond de tegenstelling
Dopper-Vermeulen centraal. Volgende afleveringen gaan onder andere over de
affaire Pijper-Van Gilse, de Notenkrakers, en het recente gekrakeel omtrent
het Fonds voor de Scheppende Toonkunst. Programmeur Theo Muller heeft hiermee een prachtthema gekozen: zelfs
onbenullige oude koeien van composities krijgen in deze context betekenis, zo
niet een herkansing.
Wie heeft er nou ooit muziek van Cornelis Dopper gehoord? Ja, Dopper, de
componist die geen kwaad kon doen bij Mengelberg, maar door Vermeulen
herhaaldelijk met pijnlijk genuanceerde ironie aan mootjes gehakt werd.
Dopper, die in 1921 een Ciaconna gotica schreef, een stuk dat ondanks een
neiging tot dreutelen niet van charme is ontbloot, getuige de lezing van de
35-jarige dirigent René Gulikers, die zijn debuut maakte bij het
NedPhO. Dopper, de vriendelijke dwerg waarvan bij voorbaat vaststond dat hij
roemloos het onderspit zou delven tegen de titaan Vermeulen, maar die
ongetwijfeld nooit vermoed zal hebben dat zijn nogal plompe,
bijeengesprokkelde compositie Päân II ooit gebruikt zou worden om
Vermeulens glorie nog meer luister bij te zetten.
Helemaal eerlijk ging het niet toe bij deze confrontatie, want zo te horen
had men de repetities in hoofdzaak besteed aan Vermeulen, zodat Doppers
muziek een zekere accuratesse ontbeerde. Ondanks het gloedvolle aandeel van
solist Pieter Wispelwey trof Julius Röntgens Tweede celloconcert uit
1909 hetzelfde lot. Overigens een doeltreffend zijstapje, waarmee werd
aangetoond dat de kwestie niet louter zwart-wit was en dat er ook binnen de
gebaande paden wel degelijk waardevolle muziek werd gecomponeerd.
Maar dat alles verbleekte naast de inderdaad uitstekend voorbereide
uitvoering van Vermeulens eersteling, die zijn titel, Symphonia carminum
(Samenklank van liederen), alle eer aandoet. De eindeloze, exuberante
verstrengeling van talloze melodieën is een wezenskenmerk van Vermeulens
symfonische stijl. Maar hier heeft het een zonnig, jubelend en vooral ook
diatonisch karakter dat in zijn volgende zes symfonieën plaatsmaakt voor
een dissonanter en hermetischer idioom. Zeker als je bedenkt dat Vermeulen
voorzover bekend nooit eerder een noot op papier had gezet, is het
ongelooflijk hoe trefzeker hij zijn klankvisioenen wist te vangen in een
stuwend, rijkvertakt netwerk van dooreengeweven ritmes en melodische lijnen
en verrassende instrumentatievondsten.
Hoewel Vermeulen postuum tot een van de grootste Nederlandse componisten is
uitgeroepen en zijn werk integraal op cd is verschenen, onderstreept deze
uitvoering weer eens dat het een wezenlijk andere belevenis is om zijn muziek
in de concertzaal te beluisteren. Reden om reikhalzend uit te zien naar het
Holland Festival waarin al zijn zeven symfonieën zullen worden
uitgevoerd. Het NedPhO, dat de Eerste en de Zesde voor zijn rekening neemt,
komt na dit voorproefje in elk geval beslagen ten ijs.
© Frits van der Waa 2006