Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant van 11-11-1996, Pagina 9, Kunst, recensie

Zeulen met Bach van het goddelijke naar het groteske

Bach Festival, door solisten, ensembles, en Koor en orkest van de Nederlandse Bachvereniging. Vredenburg, Utrecht, 9 en 10 november.

Een groot wit borstbeeld, voorstellende de componist J. S. Bach, werd dit weekeinde herhaaldelijk heen en weer gezeuld tussen de grote en de kleine Zaal in het Utrechtse Muziekcentrum, teneinde een wakend oog te houden op de vele concerten waarmee de Nederlandse Bachvereniging haar 75-jarige bestaan vierde.

Het borstbeeld zal vooral vreemd hebben opgekeken van het onderdeel Bach na Bach. Tijdens dit in de late avonduren weggemoffelde concert lieten celliste Lucia Swarts en pianist Leo van Doeselaar horen hoe vroeg-negentiende-eeuwse componisten met het erfgoed omsprongen. Het bracht de nodige hilariteit teweeg.

Zo achtte Ignaz Moscheles (1794-1870) het op z'n plaats enkele preludia waarin Bach een spel met gebroken akkoorden speelt, te voorzien van een cellomelodie, compleet met guitige pizzicati en krijgshaftige marsmotieven. Potsierlijker nog is het zelf gecomponeerde bruggetje dat de bewerker nodig had om de door hem gewenste herhaling mogelijk te maken.

De conclusie was duidelijk: doe met Bach wat je wilt, maar sleutel niet aan zijn noten. Carl Czerny - de man van de gevreesde vingeroefeningen - bleek die verleiding weerstaan te hebben. Zijn voor piano geschikt gemaakte versies van delen uit Das Wohltemperierte Clavier zijn een toonbeeld van integriteit. Prijzenswaardig was ook de loyaliteit van Swarts en Van Doeselaar, die zich volledig voegden naar de geest van de diverse bewerkers en het groteske niet grotesker maakten dan het al was.

Bij de overige concerten ging het eerbiediger toe, overeenkomstig de goddelijke status die Bach geniet onder componisten, musici en luisteraars.

Het betekende niet dat de Bachvereniging haar toevlucht zocht in traditionele rituelen. Het programma van het driedaagse Bachfestival bood juist een originele kijk op het werk van de Meester. Ook stukken uit de schemerzone werden naar voren werden gehaald, zoals de muziek voor luit en 'Lautenwerck', een apparaat waarvan men niet meer weet dan dat het een clavecimbel met darmsnaren is geweest dat klonk als een luit. De luitspeler Fred Jacobs en de clavecinist Gustav Leonhardt belichtten dit repertoire in een kleurrijk ochtendconcert, dat in de schamel gevulde Grote Zaal echter niet optimaal tot zijn recht kwam.

Een van de rode draden was de Clavier-übung, het vierdelige compendium van orgel- en klavecimbelmuziek dat onder andere de Partita's en de Goldbergvariaties omvat, maar ook een aantal veel minder bekende, hermetische orgelwerken. Naast concerten door gevierde vertolkers stonden solistische optredens van musici uit het orkest. De vergelijking viel niet altijd even gunstig uit: tegenover de spirituele vertolkingen van de clavecinist Jos van Immerseel, die de Partita's waar nodig opluisterde met versieringen van eigen vinding, deed het optreden van Siebe Henstra eerder aan als een gevecht met de noten. Lucia Swarts daarentegen bleek in de eerste drie cellosuites boven de materie te staan: hooguit had haar gedrevenheid iets eenzijdigs.

Het jaar 1983 vormt een soort waterscheiding in de geschiedenis van de Bachvereniging, die in dat jaar 'om' ging: het veelkoppig bezette koor maakte plaats voor kleinere, op nieuwe historische inzichten ingestelde groepen zangers en musici. In dertien jaar tijd heeft het gezelschap zich onder leiding van Jos van Veldhoven ontwikkeld van een redelijk goed tot een voortreffelijk ensemble. Vooral het koor glorieerde zaterdagavond in een programma onder het motto 'Instrumentale muziek bestaat niet', vier cantates waarin Bach zijn eigen werk aan recycling onderwierp. Zo verscheen, toch weer verrassend, het derde deel van het eerste Brandenburgse Concert in een nieuw jasje als openingskoor van Auf, schmetternde Töne der muntern Trompeten, en vormde de ouverture van de Vierde Orkestsuite de inleiding van de cantate Unser mund sei voll Lachens, waarin dit laatste woord, uitgerekt tot een hâ-hâ-hâ-hâ, verandert in een onbedaarlijk gezongen geschater. En het Bachbeeld maar glimmen.


© Frits van der Waa 2006