de Volkskrant van 26-11-1996, Pagina 14, Kunst, recensie
Requiem De Lange lijkt op naïef kunstwerk
Daniël de Lange & illustere Italiaanse collega's, door het Nederlands
Kamerkoor o.l.v. Eric Ericson. Laurenskerk, Rotterdam. 22 november.
Herhaling: Breda (24), Arnhem (25), Alkmaar (26), Groningen (27) en Amsterdam
(29/11).
Vreemd toch dat muziek, de vluchtigste aller kunsten, zo dikwijls in staat
blijkt om een schijn van het eeuwige op te roepen. En nog vreemder is het dat
deze illusie gepaard gaat met iets wat eigenlijk neerkomt op tijdverlies.
Want dat is het toch, als je met verbazing tot ontdekking komt dat er al een
half uur voorbij is terwijl je voor je gevoel hooguit een kwartier hebt
zitten luisteren.
Het merkwaardige aan het Requiem van Daniël de Lange, want daar gaat het
hier over, is dat op dat moment de eeuwigheid opeens ten einde is, bij de
inzet van het al te rustieke Offertorium. Het daaropvolgende Sanctus en Agnus
zijn niet meer dan bijgebouwtjes bij de halfvoltooide kathedraal die De Lange
opricht in de eerste twee delen, Requiem en Dies irae.
De Lange was 27 jaar toen hij dit Requiem voor a cappella-koor schreef. Dat
was in 1868. Maar die eerste twee delen klinken niet naar 1868. Ze staan als
het ware buiten de tijd, met hun wonderlijke mengeling van
Renaissance-echo's, schuivende chromatische noten en een illustere naaktheid
die vooruit lijkt te wijzen naar de neo-mystiek van een twintigste-eeuwse
componist als Arvo Pärt.
Dit Requiem doet nog het meest denken aan een 'naïef' kunstwerk waarin
onbeholpenheid en meesterschap hand in hand gaan. Want de op canon- en
imitatietechnieken berustende meerstemmige passages zijn niet meer dan een
flauwe afschaduwing van hun Renaissance-voorbeelden. De essentie van deze muziek ligt eerder in de muzikale architectuur, in de
ruimte die De Lange weet te scheppen door een geraffineerde lay-out van hoge
en lage registers, vrouwen- en mannenstemmen, solistische en tutti-ensembles.
In dat opzicht is het een uniek werk.
Het Nederlands Kamerkoor (NKK) heeft De Lange's Requiem een aantal jaren
terug aan de vergetelheid ontrukt en het tevens op een inmiddels met een
Edison bekroonde cd vastgelegd. In het jongste programma fungeert het als de
spil tussen oude en recentere werken uit de Italiaanse a cappella-traditie. Het NKK staat ditmaal onder leiding van Eric Ericson, de 78-jarige, maar nog
altijd bevlogen grootmeester op het gebied van de onbegeleide koorzang. Het
is fascinerend om hem aan het werk te zien, en te horen hoe direct elk van
zijn zakelijke, maar welsprekende gebaren gestalte krijgt als klank. Hij
heeft genoeg aan één enkele regel, zoals het begin van
Gesualdo's madrigaal Itene, o miei sospiri (Vliegt heen, o mijn zuchten) om
een wereld van expressie open te leggen.
De acht korte stukken die De Lange's Requiem flankeren omspannen meer dan
vier eeuwen en zijn zonder uitzondering juweeltjes. Tegenover de
warmbloedige, pittig gekruide samenklanken die Luigi Dallapiccola in 1933
hanteerde in twee burleske spotliederen op de huwelijkse staat staan de
zoetige, devote harmonieën van Verdi's Pater Noster en Laudi alla
vergine Maria. Daartussenin klinkt Per un morto van Ildebrando Pizzetti, een
buitengewoon oorspronkelijk miniatuurtje uit 1913.
Maar het mooist is dat ene madrigaal van Monteverdi, E questa vita un lampo,
waarin de vluchtigheid van het bestaan op onnavolgbare wijze uitdrukking
krijgt in in verrassende, bijna verdampende stemmenweefsels. Zo vallen in dit
programma het tijdelijke en het tijdloze samen.
En die rare, franstalige toegift? Een fraaie kwinkslag van Ericson. Het
stukje was van Rossini.
© Frits van der Waa 2006