de Volkskrant van 10-12-1996, Pagina 14, Kunst, recensie
Sjostakovitsj vaart wel bij zakelijke aanpak Barshai
Rossini, Mozart en Sjostakovitsj, door het Nederlands Philharmonisch
Orkest o.l.v. Rudolf Barshai. Concertgebouw Amsterdam, 7 december. Herhaling:
10 en 14 december.
Het was een curieuze avond, met een curieus programma en curieuze muziek. In
het midden lag Mozarts 25ste Symfonie, naadloos en vlak als een pasgelegde
parketvloer, ter linkerzijde geflankeerd door Rossini's uitbundige ouverture
Guillaume Tell, ter rechterzijde door Sjostakovitsj' mysterieuze Vijftiende
Symfonie. Die twee stukken hadden ten minste met elkaar te maken:
Sjostakovitsj citeert in het eerste deel namelijk uit Rossini's ouverture.
Voor het Nederlands Philharmonisch Orkest stond Rudolf Barshai, de inmiddels
oudgediende oprichter en dirigent van het Moskous Kamerorkest, die in 1977
naar het Westen uitweek. Wat er in die twintig jaar aan nieuwe inzichten
omtrent Mozart is ontwikkeld lijkt aan Barshai geheel voorbij te zijn gegaan.
Hij dirigeert Mozart naar de letter van de partituur, trouw aan de summier
aangegeven dynamiek en aan de manier waarop Mozart zo'n dertig, veertig jaar
geleden werd benaderd, waardoor het geheel wel heel erg rechttoe rechtaan
klinkt.
Ook zijn interpretaties van Rossini en Sjostakovitsj zijn in de eerste plaats
zakelijk en gedisciplineerd, op het onderkoelde af. Maar deze muziek vaart
daar wel bij. In het werk van Rossini, een wonderlijke, maar gezien de opera
waar ze bij hoort wel verklaarbare opeenvolging van landschappelijke muziek
en opgepepte militaria, gaat hij het maar al te zeer voor de hand liggende
effectbejag volledig uit de weg, zodat de nerveuze galop aan het slot
nauwelijks meer dan toespelingen op werkelijk kabaalmaken bevat.
Prijzenswaardig, want zo houdt de luisteraar enige ruimte om de muziek op
zijn eigen manier te duiden.
In Sjostakovitsj' Vijftiende Symfonie, een van de meest raadselachtige
stukken die de componist ooit schreef, met zijn vreemde afwisseling van een
wat zielloze opgewektheid en een matte tragiek, is deze benadering nog
effectiever, mede dankzij de opperste concentratie waarmee het Nederlands
Philharmonisch gehoor geeft aan Barshais wensen.
Sjostakovitsj-biograaf Ian McDonald beschouwt deze in 1971 ontstane Symfonie
als 'het beeld van een cultuur die niet langer in staat is iets waarachtigs
te zeggen', van een maatschappij waarin de mensen zich gedragen als aan
touwtjes voortbewogen marionetten. Deze uitleg heeft zeker
overtuigingskracht.
Maar ook los van deze interpretatie blijft het boeiend te zoeken naar de
mededeling in deze schijnbaar onsamenhangende Symfonie - want al neigt
Sjostakovitsj soms naar wijdlopigheid, hij doet nooit iets zomaar.
Zo mogen we ook aannemen dat Barshai, die de in 1975 gestorven componist goed
gekend heeft, niet zomaar heeft gekozen voor een benadering die op het eerste
gehoor een neutrale, bijna onderbelichte indruk maakt. En inderdaad gaan er in dit merkwaardige clair-obscur mysterieuze,
onverwachte kleuren en schijngestalten schuil, die, hoe incongruent soms ook,
de atmosfeer van een versleten nachtmuziek bewerkstelligen, somber, triviaal,
ongerijmd, maar daarom niet minder fascinerend.
© Frits van der Waa 2006