de Volkskrant van 11-03-1997, Pagina 12, Kunst, recensie
Curieuze solo-instrumenten in kostelijk concert
Buitengewone Meesterwerken, door het Combattimento Consort o.l.v. Jan
Willem de Vriend. Concertgebouw, Amsterdam, 9 maart.
Het Combattimento Consort is volgens mensen die het weten kunnen
onverantwoord bezig, want het speelt oude muziek op nieuwe instrumenten. Dat
kan niet deugen. Ironisch is wel dat juist dit ene voor niet-authentiek
uitgekreten orkestje onvermoeibaar in de weer is met musicologisch veldwerk,
terwijl de orthodox-authentieke orkesten meer en meer dreigen vast te roesten
in het ijzeren repertoire dat ze van de traditionele orkesten hebben
afgesnoept.
Het programma waarmee het Combattimento Consort zondagmiddag een reeks
concerten afsloot was een typische vrucht van deze speurneuzerij.
Buitengewone Meesterwerken was het motto van het concert. Dat 'buitengewoon'
slaat op de curieuze solo-instrumenten die in alle acht uitgevoerde
composities werden gehanteerd. Zo speelde in twee korte werken van Porpora en
Jommelli een cimbaal de hoofdrol - zo'n met stokjes bespeelde tafel met
snaren die je heden ten dage voornamelijk nog in zigeunerorkestjes tegenkomt.
Daar heeft de Roemeen Marius Preda het vak ook geleerd, wat hem geen
windeieren heeft gelegd. Vooral in de toegift, een Sonata Jucunda van Von
Biber, rakelde hij de meest venijnige arpeggio's uit zijn instrument.
De keus voor twee contrabassen en een piccolo die Telemann maakte voor zijn
Grillen-Symphonie had ingrijpende muzikale consequenties. Het effect van de
twee bassen die elkaar vliegensvlug op de hielen zitten is bepaald paradoxaal
en deed sterk denken aan de vederlichte nijlpaardballerina's die Walt Disney
in zijn Fantasia ten tonele voert. Onderwijl zat de piccolo-speelster in een
groen lichtje op de rand van het podium te sjirpen ('Grille' betekent
nanmelijk 'krekel'). Al deze zomerzotheid heeft Telemann niet belet er een
aanstekelijk stuk van te maken.
De viola d'amore, waarvoor Vivaldi maar liefst acht concerten schreef, is een
apparaat dat ondanks zijn zeven gestreken en zeven 'sympathische'
(mee-resonerende) snaren nogal iel klinkt. Maar in zijn Concert in F koppelt
Vivaldi dit geluid listig met de overige instrumenten; speciaal de combinatie
met twee hobo's is illuster.
Als extra tussendoortje fungeerde een paukstukje van André Philidor,
dat even aandeed als minimal music avant la lettre, aangezien er maar twee
tonen in het spel zijn, maar zich dankzij toenemende roffels en crescendi tot
een heus marsmuziekje ontwikkelde.
Nog avantgardistischer was het Andante uit de suite Les boréades van
Rameau, een soort haperend muzikaal raderwerk, dat regelrecht uit de pen van
hedendaage componisten als Guus Janssen of Paul Termos gevloeid leek te zijn.
De windmachine die in een van de overige delen een prominent aandeel heeft
bleef helaas off-stage. Het Combattimento Consort, dat in sommige andere
stukken wat erg kek en doortastend spel leverde, bleek speciaal hier ook
uiterst subtiel en oorstrelend te werk te kunnen gaan.
Een kostelijk concert al met al, al is het gepast bij het begrip
'meesterwerken' een korreltje zout toe te voegen. Toch zat er zat ten minste
één echt juweeltje bij: een Rondeau a 7 van Johann Joseph Fux,
waarin Combattimento-aanvoerder Jan Willem de Vriend op een violino piccolo
(een dwergviooltje) flamboyant samenspel leverde met fagottist Jos Lammerse,
telkens afgewisseld met een orkestraal refrein van een verrukkende
schoonheid. De enige teleurstelling (die zich meermalen voordeed bij dit
concert) was dat het stuk na een paar minuten al weer afgelopen was.
© Frits van der Waa 2006