de Volkskrant van 18-03-1997, Pagina 12, Kunst, recensie
Genot op glad ijs met Schuberts strijkkwartet
Schreker, Schönberg en Schubert door het Nederlands Kamerorkest
o.l.v. Hartmut Haenchen. Concertgebouw, Amsterdam, 15 maart. Herhaling: 18/3.
Het strijkkwartet is een perfect medium. En toch kunnen componisten het niet
laten hun eigen of andermans kwartetcomposities op te blazen tot versies voor
strijkorkest. Het voordeel is dat je dan tweeduizend man publiek kunt
bedienen, maar het gaat altijd ten koste van dat typische, transparante
klankbeeld dat alleen een strijkkwartet kan produceren. Zeker wanneer je het
origineel kent, laat zo'n bewerking altijd een licht gevoel van onvoldaanheid
na.
Desondanks wist het Nederlands Kamerorkest met twee van zulke bewerkingen een
bijna kamermuzikale atmosfeer te scheppen in de Grote Zaal - bijgestaan door
het publiek dat opvallend geconcentreerd luisterde. Daar was ook alle reden
toe, want dit 'Weense' programma was bijzonder fraai van samenstelling.
Schuberts Der Tod und das Mädchen, bewerkt door Mahler, en
Schönbergs Tweede Strijkkwartet, bewerkt door hemzelf, werden verbonden
door Schrekers Intermezzo op.8.
Schreker was een tijdgenoot van Schönberg. Dit Intermezzo is een vroeg
stuk, dat nog niets verraadt van de vernieuwingen die Schreker in zijn latere
werk doorvoerde. Wel getuigt dit korte stuk al van zijn voorliefde voor
sensuele klanken en van zijn vaardigheid in het werken met
registerverschillen, bijvoorbeeld in de manier waarop hij de muziek de hoogte
in laat gaan en zo 'ruimte' creëert voor een inzet van de baspartij.
Boeiend zijn ook de nauw verweven melodische relaties tussen de verschillende
stemmen.
In Schuberts strijkkwartet was het genieten op glad ijs. Dirigent Hartmut
Haenchen haalde het onderste uit de kan aan dynamische nuances en fijnzinnige
expressiviteit, maar het viel niet mee om de hoogspanning over de hele linie
te handhaven. Met name in de climaxen balanceerde de uitvoering op de rand
van geroezemoes.
Temidden van deze twee oorstrelende stukken stond het veel minder
toegankelijke Tweede strijkkwartet van Schönberg, waarin de grenzen van
de tonaliteit gaandeweg verder worden overschreden. Die van het strijkkwartet
trouwens ook, omdat Schönberg het in het derde en vierde deel uitbreidt
met een sopraanpartij. Hoewel het boeiend blijft om Schönberg te volgen
op zijn tocht in het ongewisse doet het werk, zeker in deze context, aan als
schrijftafelmuziek.
Wat nu juist bij Schreker en Schubert zo opvalt - ruimte, contrast - wordt
hier totaal veronachtzaamd. Dat heeft te maken met Schönbergs behoefte
om de muzikale structuur dicht te plamuren met een ins Blaue hinein
evoluerend netwerk van verknoopte lijnen. Dankzij de grote klaarheid waarmee
Haenchen deze draden door de tijd spande en de ongekunstelde, indringende
voordracht van Alexandra Coku was het niettemin een uitvoering van grote
allure.
© Frits van der Waa 2006