de Volkskrant van 02-02-1998, Pagina 9, Kunst, recensie
Andriessens botsende akkoorden vertolkt in monsterverbond
Trilogie van de Laatste Dag van Louis Andriessen door het Asko
Ensemble, het Schönberg Ensemble en Kinderkoor de Kickers o.l.v.
Reinbert de Leeuw. 31 januari, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 3 februari,
20.00. Nederland 3: 15 maart, 13.00 uur.
'Dood, wat is dat?' zingt een kinderkoor, helemaal aan het eind van Louis
Andriessens Trilogie van de Laatste Dag, maar het klinkt baldadig en
uitgelaten, alsof een aap uit de mouw komt. Niks dood, niks diepzinnigheid,
maak jezelf niet wijs dat al die botsende, schrijnende of verstilde akkoorden
van het afgelopen uur voortkomen uit een gekweld gemoed. Muziek is immers
maar muziek? Spannend om bij te zijn en leuk om te doen, net zoals het leven
trouwens.
Het zijn dit soort tegenstellingen, tussen het grootse en het alledaagse,
tussen complex en bijna banaal, die Andriessens Trilogie van de Laatste Dag
een Mahleriaanse allure geven. Niet dat er ook maar één noot
aan Mahler doet denken, maar het dramatisch effect van het werk stoelt op
hetzelfde principe.
Andriessen, de beleden antiromanticus, gaat in dit werk voor het eerst een
voorzichtige confrontatie aan met de negentiende eeuw. Naar eigen zeggen doet
hij dat door terug te gaan naar de wortels van de romantiek: het principe van
de vrije doorwerking, zoals hij dat aantreft bij Carl Philip Emanuel Bach.
Voorzover het over de verwerking van thema's en materiaal gaat, klopt dat
ongetwijfeld. Maar in zijn grote vorm, zijn architectuur, heeft de Trilogie
veeleer te maken met de laatromantiek, of zelfs met het daaropvolgende
expressionisme.
Niet dat Andriessen wil overrompelen met verklankingen van grote gevoelens.
Maar toch is deze muziek persoonlijker dan veel van zijn eerdere werk,
doordat hij zich begeeft op het terrein van het rapsodische, wat per
definitie iets gevoelsmatigs is.
De Trilogie van de Laatste Dag is vorig jaar juni al uitgevoerd in Keulen,
door het Ensemble Modern. De eerste complete Nederlandse uitvoering vond dit
weekeinde plaats, in de duizendste aflevering van de Matinee op de Vrije
Zaterdag. En in zekere zin was dat de échte première, aangezien
ze werd gedirigeerd door Andriessens wapenbroeder Reinbert de Leeuw.
Een monsterverbond van het Asko en het Schönberg Ensemble, zij aan zij
met acht zangers uit het Nederlands Kamerkoor, pianiste Tomoko Mukaiyama,
jongenssopraan Ferco Kol en het Purmerendse Kinderkoor De Kickers gaf het
werk een in alle opzichten indrukwekkende vertolking.
De door elkaar mokerende akkoorden van het eerste deel, De Laatste Dag,
kregen beduidend meer reliëf dan bij de veel zwaarder bezette eerste
uitvoering, anderhalf jaar geleden in Carré. De dalende lijnen aan het
begin wekken opvallende reminiscenties aan Sweelincks Mein junges Leben hat
ein End - buiten medeweten van de componist, maar wel toepasselijk. Ze worden van onder af doorkruist door akkoorden in een ritmische en
melodische tegenbeweging, een fascinerend spervuur dat af en toe opeens, als
in een trechter, in een punt samenkomt. Het deel ontleent zijn kracht mede
aan de massieve, maar haarscherp gedoseerde instrumentatie. Het contrast van
deze machinerieën met een aantal vrijwel lege passages, waarin de
jongenssopraan op klare toon een raar liedje over een sprekend doodshoofd
zingt, is beklemmend.
Het tweede deel, TAO, is geschreven voor Tomoko Mukaiyama en heeft de koele,
afstandelijke schoonheid van een Japanse houtsnede, al klinken de wringende
dissonanten zeker niet Oosters. Pas aan het slot, wanneer Mukaiyama, haast
aarzelend op een koto tokkelend, een Japans gedicht voordraagt en zingt, doet
een zweem van exotiek zijn intrede.
Andriessen heeft het derde deel, dancing on the bones, wel omschreven als een
'diabolisch scherzo', maar de driekwartsmaat van het stuk wordt zo dikwijls
van binnenuit ondergraven dat het scherzo-karakter er slechts bij vlagen
doorheen schemert en zich pas ten volle openbaart bij de entree van het
kinderkoor. Het deel is gemodelleerd naar Saint-Saëns Danse macabre, wat overigens
niet direct hoorbaar is. Wel bevat dit deel allerlei verwijzingen, zowel naar
het voorbeeld als tevens naar vergelijkbare werken van muziek van Dukas,
Ravel en bovenal Stravinksy - aan wie Andriessen in de laatste maten
onmiskenbaar een hommage brengt.
© Frits van der Waa 2006