de Volkskrant van 09-02-1998, Pagina 8, Kunst, recensie
Parsifal in gekkenhuis legt Wagners Freudiaans mengsel bloot
Parsifal, van Richard Wagner, door de Nederlandse Reisopera o.l.v.
Henning Brockhaus en Lawrence Renes. 6 februari, Stadsschouwburg Utrecht.
Toernee tot 1 maart.
Een van de dingen die Wagners muziekdrama's zo moeilijk te verteren maken is
de onwankelbare zekerheid waarmee alle personages het noodlot tegemoetgaan.
Bestaat er bij Mozarts Don Giovanni in theorie nog de mogelijkheid dat de Don
ten slotte niet door de hel verzwolgen zal worden - al was het alleen maar
omdat hij het zelf niet gelooft -, bij Wagner staat alles van te voren
geschreven. Zijn figuren gaan dan ook gebukt onder de ondraaglijke zwaarte
van het bestaan.
Wat Wagners opera's interessant maakt, is niet het verhaal, maar de wijze
waarop de componist hoorbaar maakt hoe de aan hun predestinatie geketende
personages zich in bochten wringen. Wat ik ooit over Patricia Highsmith las
geldt evenzeer voor Wagner: hij schrijft over mensen als een spin over
vliegen. Juist daardoor is de saus van grandeur en verhevenheid waarmee hij dit veelal
halfgare gerecht opdist slecht verteerbaar.
De ontluistering die Parsifal heeft ondergaan in de nieuwe enscenering van
Nederlandse Reisopera is in dat opzicht een verademing. Regisseur Henning
Brockhaus heeft de Graal-tempel veranderd in een krankzinnigengesticht,
bevolkt door patiënten en verplegers die in geestelijke en lichamelijke
onbekwaamheid nauwelijks voor elkaar onderdoen. De enige die enigszins bij
zijn verstand is, is de oude wapenknecht Gurnemanz, door Brockhaus
teruggebracht tot de portier die hij ook bij Wagner in wezen is.
In eerste instantie lijkt het te kloppen als een bus: wanneer de hele
voorgeschiedenis van de opera uit de doeken wordt gedaan, doet ze zich voor
als een chimaera, een collectieve waan. Ook het tweegesprek tussen Parsifal,
de 'reine dwaas' en Kundry, de tussen goed en kwaad heen en weer geslingerde
verleidster, werkt als een aaneenschakeling van associatieve hersenspinsels.
Maar na het eerste bedrijf, dat overigens al bijna twee uur duurt, krijgt
Wagners 'werkelijkheid' de overhand op Brockhaus' 'visie', al was het alleen
maar doordat er werkelijk een kwade genius - Klingsor - in het spel blijkt te
zijn. Grandeur heeft het nog steeds niet: de bevolking van het gesticht
schaart zich ten slotte achter hem als een armzalig legertje soldaten - maar
wat aanvankelijk gepresenteerd werd als collectieve gekte blijkt nu een
tastbare realiteit. Daar wringt iets.
Maar hoe Brockhaus het ook heeft ingekleed, door Parsifal te ontdoen van zijn
nep-Christelijkheid komt in elk geval Wagners ietwat ranzig, maar
scherpzinnig pre-Freudiaans mengsel van castratie-angst, oedipale
moederbinding en seksuele remming op de voorgrond te liggen.
Met deze productie heeft de Nederlandse Reisopera hoe dan ook het bewijs
geleverd dat ze in staat is een dergelijke hooggegrepen onderneming tot een
goed einde te brengen. Want waar de regie Parsifal van schone schijn ontdoet,
treffen de uitvoerenden de ware schoonheid - die van Wagners muziek - in de
kern. De cast verraadt een fijne neus voor nog-niet-gevestigd, maar
beloftevol talent. Tegenover de beeldschoon zingende Parsifal (Richard Decker) staat de
adembenemende Kundry van Marilyn Schmiege - ingevallen voor Kerstin Witt -,
wier dramatische vertolking het kleine beetje glans wat haar stem ontbeert
ruimschoots compenseert. Zelotes Edmund Tucker geeft de minder hooggegrepen,
maar omvangrijke partij van Gurnemanz op solide wijze gestalte. Toch wordt
zijn aandeel bijna overschaduwd door de korte, maar indringende bijdragen van
Harry Peeters (Amfortas) en Jaco Huijpen (Klingsor).
Het koor speelt nu eens voor hoer, zingt dan weer als gekken, en raakt alleen
de draad kwijt wanneer het te ver achter de coulissen staat om het Gelders
Orkest te horen, dat zichzelf en de akoestiek van de Utrechtse
Stadsschouwburg op verbluffende wijze overtreft, onder leiding van een
dirigent die Wagners muziek laat gloeien en tintelen alsof hij haar al jaren
dirigeert - de 27-jarige Lawrence Renes.
© Frits van der Waa 2006