de Volkskrant van 20-04-1998, Pagina 10, KUNST, recensie
Anima Eterna stoft dierenpark Saint-Saëns af
Werk van Franck en Saint-Saëns, door Anima Eterna Solisten.
Concertgebouw Amsterdam, 18 april. Radio 4: 21 april, 20.02 uur.
Camille Saint-Saëns zou zich in zijn graf hebben omgedraaid als hij
geweten had dat hij zou voortleven als de componist van de Danse
Macabre en het Carnaval des Animaux - stukken die hij veel minder achtte
dan zijn concerten en symfonieën -, maar als hij gehoord had hoe
die twee werken zaterdag in het Amsterdamse Concertgebouw werden
uitgevoerd was hij vermoedelijk tevreden blijven liggen luisteren.
Het Matinee-optreden van Jos van Immerseel en zijn Anima Eterna
Solisten was een ware tractatie. Met behulp van twee Erard-vleugels uit
1897 en 1904, een authentieke celesta, een historische xylofoon van rond
de eeuwwisseling, en niet te vergeten een stevige dosis Spielfreude
ontdeed het gezelschap de oude paradepaardjes van het stof. Het
resultaat van deze schoonmaakbeurt was een uitvoering die op het punt
van lichtvoetigheid en kleurenpracht zijn weerga niet kende. De
arpeggio's waarin de vissen rondzwemmen klonken zilveriger en
toverachtiger dan ooit, de opgegraven xylofoon bleek met zijn ontvleesde
geluid het juiste gereedschap om de klepperende knoken der fossielen
nieuw leven in te blazen, en tot overmaat van plezier had de koekoek
(klarinettist Frank van den Brink) zich onzichtbaar verstopt, ergens in
het pluchen struweel van de Grote Zaal.
Goed, er zat wel eens een fout nootje tussen, en de eveneens
authentieke contrabas haalde als olifant de achterkant van de zaal
nauwelijks. Alles heeft zijn prijs. Zo leidde ook het streven van de
strijkers om met een miniem vibrato te spelen een enkele maal tot
onfortuinlijke resultaten, die echter in het niet vielen bij de momenten
van subliem geïntoneerde schoonheid.
In de Danse macabre, door de componist zelf voor twee piano's
bewerkt, hulden Van Immerseel en zijn tegenspeelster Claire Chevallier,
rug aan rug gezeten, de vrolijke spookmuziek in flonkerende, soms iets
dichtgelopen tinten. Strikt genomen verschillen de Erards niet eens zo
veel in klank met de moderne concertvleugel: de toon is net iets dunner,
iets minder plomp. Het is wel precies het verschil tussen de Franse en
de Duitse esthetiek.
Zo kregen ook de beide werken van César Franck, die fungeerden
als een weelderige oprijlaan naar Dierenpark Saint-Saëns, een
verrassende transparantie. Van Immerseel en Chevallier openden met een
fijnzinnige uitvoering van de Prélude, Fuge et Variations, een kort
orgelstuk uit 1862 dat Franck elf jaar later bewerkte voor twee
piano's. De zoekerige fuga komt ongetwijfeld beter tot zijn recht op een
orgel, maar van de omlijstende cantilenes met hun kabbelende vulstemmen
ging een puur pianistische bekoring uit, die het duo zo subtiel doseerde
dat de atmosfeer in de Grote Zaal getransformeerd werd tot die van een
kamermuziekconcert.
Het Pianokwintet in f sloot daar perfect op aan: ook hier werkten de
geconcentreerde uitvoering en het streven naar een 'open' klank als een
lens, die de muziek groter en de zaal kleiner deed lijken, een effect
dat paradoxaal genoeg des te sterker werd naarmate de muziek zich naar
het pianissimo bewoog. In hun gevoelvolle, maar nergens sentimentele
uitvoering legden Van Immerseel en de vier strijkers de architectuur van
het breed uitgesponnen werk bloot en kwamen vooral in het langzame
middendeel met zijn etherische harmoniewisselingen tot een absorberende
versmelting. Dat de intonatie soms wat wankelmoedig op het scherp van de
snede balanceerde deed daar niets aan af. Een oprecht streven naar
waarheid is uiteindelijk spannender dan zielloze perfectie.
© Frits van der Waa 2006