de Volkskrant van 31-03-2003, Pagina 11, Kunst, Recensie
Spanjaard ontpopt zich tot lieveling van KCO en publiek
Eötvös, Bartók e.a., door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Ed Spanjaard. Concertgebouw Amsterdam (28/3). Radio 4: 20/4.
Dat de dirigentencarrière van Ed Spanjaard (1948) niet een veel hogere vlucht genomen heeft is ongetwijfeld te wijten aan het feit dat hij zich het liefst wijdt aan dingen die hem werkelijk aan het hart gaan. Al twintig jaar legt hij zich met zijn eigen Nieuw Ensemble toe op hedendaags, dikwijls grensverleggend repertoire. In het zuiden van het land, waar hij sinds twee jaar weer het Limburgs Symfonie Orkest leidt (hij was er al eerder chef), weten ze dat hij ook een bevlogen orkestdirigent is.
Verder duikt Spanjaard bij tijd en wijle op uiteenlopende plaatsen op. Zo stond hij vrijdag en zaterdag voor het Concertgebouworkest, dat hij leidde in een fraai samengesteld, gematigd modern programma.
Eens te meer liet Spanjaard horen dat hij een dirigent is die de orkestklank als het ware vloeibaar kan maken, of het nu gaat om de van zichzelf zoet stromende muziek van Paul Dukas' ballet La Péri, of om de schurende timbres en de gedreven motoriek van Bartóks balletpartituur De wonderbaarlijke Mandarijn.
Spanjaards interpretaties onderscheiden zich door een sterke greep op de grote vorm, maar ook door liefde en zorg voor het detail. Elke melodielijn krijgt een innerlijke beweging, een welsprekende curve. Daarbij is hij als weinig anderen in staat om instrumentale kleuren te mengen en tegenover elkaar te plaatsen. Wat dat betreft kan hij zich natuurlijk geen rijker palet wensen dan het KCO.
Het enige onderdeel waarin het element 'dans' geen rol speelde was zeroPoints uit 1999 van Peter Eötvös, dat zijn Nederlandse première beleefde. Maar, dankzij Eötvös' Hongaarse afkomst, rijmde het weer prima met het werk van Bartók.
De componist, zelf dirigent, laat hier in negen aaneensluitende delen horen dat hij de mogelijkheden van het orkest van binnen en van buiten kent. Een belangrijke rol is weggelegd voor het slagwerk, waaronder de vibrafoon en marimba, die elkaar in elastische stereoslierten najagen. Wolkende en pompende tutti-passages worden bij tijd en wijle afgewisseld met fluisterende kamermuzikale luwtes, waarin telkens verschillende secties van het orkest, zoals de acht contrabassen, de aandacht op zich vestigen. Het stuk vliegt alle kanten op, maar keert uiteindelijk terug naar het punt van vertrek.
Eötvös' extraverte werk was een mooie pendant van Ton de Leeuws Danses sacrées voor piano en klein orkest, waarin fragiele ketens van tonen in een bijna statische rondgang om elkaar cirkelen, en pas na verloop van een minuut of tien geleidelijk plaats maken voor drukkere, pulserende patronen. De pianist David Kuyken leverde zowel in de bezonken als in de stuwende onderdelen fijnzinnig en uitgebalanceerd spel.
Spanjaard keert het komende seizoen een paar keer terug bij het KCO, dat zijn voormalige assistent-dirigent (van lang geleden, in de era-Haitink) kennelijk graag ziet komen. Voor het publiek geldt dat ook, te oordelen naar het gulle bravogeroep waarmee het zijn verrichtingen beloonde.
© Frits van der Waa 2006