de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 16 november 2006 (pagina K14)
Net geen eerste viool
Voetbal, vioolspelen, verzamelen: Willem Noske kende vele passies te veel, misschien. Van zijn
begenadigde spel zijn weinig opnamen bewaard gebleven. Wel leeft hij voort als voorvechter/verzamelaar
van Nederlandse muziek. Nu is er een biografie, die helaas wordt ontsierd door lacunes en spelfouten.
'Niets aan deze man is of was klein.' Wie Willem Noske tijdens zijn leven heeft meegemaakt, al was het
maar vanuit de zijlijn, zal beamen dat het een rake typering is van deze schilderachtige figuur, die als
kind al furore maakte als violist, en met zijn onvermoeibare inzet voor vergeten muziek noopte tot een
herbezinning op het Nederlandse muziekverleden.
Dat Ben van der Meer, die als directeur van het Residentie Orkest Noske vele jaren meemaakte als
concertmeester, in diezelfde reminiscentie spreekt over 'tederheid en afmatting', is al even
toepasselijk. Want Noskes bevlogenheid was zowel ontwapenend als overweldigend. Een klein man was hij
inderdaad allerminst. Om een groot man te zijn was hij nou net weer een tikje te excentriek. Maar hij
heeft zijn sporen nagelaten. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag herbergt sinds 2001 het Nederlands
Muziekinstituut, een blijvend monument voor zijn verzamelwoede. En onlangs heeft de Walburg Pers een
biografie over hem uitgebracht, geschreven door Hans C. Roskam.
Noske is in 1995 overleden en het is twintig jaar geleden dat hij voor het laatst in het publiek te
horen was. Maar zijn faam als violist heeft vijftig jaar lang geresoneerd. Al in het begin van de jaren
dertig speelde hij als tiener met de grote Nederlandse orkesten. Eenmaal volwassen bereisde hij de
Verenigde Staten, Europa en Nederlands-Indië, waarna hij neerstreek in Den Haag, een gezin stichtte
en bij verschillende orkesten, met name het RO, de concertmeestersstoel bezette. Zijn naam werd in
één adem genoemd met die van generatiegenoten Theo Olof en Herman Krebbers, en hij moet
een violist zijn geweest die zelfs uit een inferieur instrument nog een fantastisch geluid wist te
krijgen.
Een aantal van de weinige bewaard gebleven opnamen van zijn spel is verschenen op twee cd-albums die
zijn uitgebracht door het Nederlands Muziek Instituut, maar doorgaans niet in de reguliere platenwinkel
te vinden zijn.
Van jongs af aan gedrild en gevormd door leermeesters als Oskar Back en Carl Flesch had hij wellicht een
grotere carrière kunnen maken. Noske had evenwel meer interesses dan vioolspelen alleen
voetbal bijvoorbeeld. Maar zijn grootste passie was uiteindelijk verzamelen. Het virus van de
verzamelwoede maakte zich al in de jaren veertig van hem meester en richtte zich aanvankelijk op boeken
over West-Indië. Toen hij zijn aandacht verplaatste naar muziek, stootte hij die af. Het moet een
aanzienlijke collectie geweest zijn, want Roskam meldt dat ze de basis vormt van de huidige nationale
bibliotheek van Suriname.
Als muziekverzamelaar richtte Noske zich vooral op het volgens hem schromelijk veronachtzaamde
Nederlandse repertoire uit de achttiende en negentiende eeuw, en daarnaast op alles wat er voor de viool
gecomponeerd is. Het bijzondere is dat hij veel van zijn vondsten daadwerkelijk tot klinken heeft
gebracht. Hij deed dat niet alleen met de verschillende kamermuziekensembles waarin hij speelde, maar
was bijvoorbeeld ook de instigator van het project Vijfhonderd jaar Nederlandse muziek dat het
Residentie Orkest in 1973 uitvoerde en dat later ook op cd is uitgebracht.
De keerzijde was dat Noske als verzamelaar geen maat kon houden. Hij verzamelde alles wat los en vast
zat, stak zich in de schulden om zijn passie te bekostigen, en kwam er ten langen leste niet toe om zijn
enorme kennis via publicaties wereldkundig te maken. Praktisch was hij niet: zo hing hij voortijdig zijn
viool aan de wilgen om zich aan zijn onderzoek te wijden. En het laatste decennium van zijn leven zag
hij zich voor de taak gesteld zijn nog steeds uitdijende verzameling veilig te stellen voor het
nageslacht.
Het is de vraag of Noske, die niet alleen de muziek maar ook de taal van Nederland zo wist te waarderen,
tevreden zou zijn geweest met de biografie van Roskam, die vooral gebaseerd is op het familie-archief.
Het boek is weliswaar informatief, maar vervalt dikwijls in aaneenrijgingen van citaten uit recensies en
andere documenten, en bevat ongewenste lacunes. Zo komt Frits Noske, Willems jongere broer die faam
verwierf als hoogleraar muziekwetenschap, er erg bekaaid af; zelfs zijn geboortedatum ontbreekt. Verder
hanteert Roskam een strompelend soort Nederlands vol rare tangconstructies, zoals de zin: 'Willem Noske
stond in zijn streven om muziek niet alleen te (her)ontdekken, maar ook uit te voeren niet alleen.'
Behalve zulke formuleringen heeft de uitgever ook veel spel- en typefouten ongemoeid gelaten, waaronder
'peilers', 'schotsschrift' en zelfs 'Wilem' als eerste woord van het eerste hoofdstuk. Het
verzorgde uiterlijk van het boek ten spijt is dit niet zo'n beste beurt voor de gewoonlijk zo
zorgvuldige Walburg Pers.
Hans C. Roskam: Willem Noske: Wonderkind - Meesterviolist - Apostel van een verguisd verleden.
Walburg Pers; 383 pagina's; € 34,50 ISBN 90 5730 376 0.
© Frits van der Waa 2006