de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 28 december 2007 (pagina 17)
Hampson glorieert in vreugderoes
Mahler en Dvorák , door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. 25/12.
Door na zijn optreden een toegift in te lassen, legde bariton Thomas Hampson nog net een verbandje met
het kerstfeest. Want Schlafendes Jesuskind, een tekst van Mörike, getoonzet door Hugo Wolf,
heeft beduidend meer met het feest van de Geboorte te maken dan Mahlers Lieder eines fahrenden Gesellen
of Dvoráks Achtste Symfonie, de twee werken die het Koninklijk Concertgebouworkest dit jaar
uitvoerde tijdens zijn Kerstmatinee.
Toch lijkt chef-dirigent Mariss Jansons te zinspelen op een aansluiting met de traditie. Ten tijde van
Bernard Haitink vermeldde het kerstmenu van het orkest steevast werk van Mahler.
Chailly, chef tot drie jaar terug, opteerde voor composities met veel Russisch en Italiaans vuurwerk en
soms meer kermis- dan Kerstmisgehalte. Door nu het korte Gesellen-liedcyclusje in te zetten, opent
Jansons in elk geval de weg naar een programmatische teruggreep op het verleden.
De aflevering 2007, waarvan rechtstreeks verslag werd gedaan op radio en tv, was hoe dan ook een
gedenkwaardige. Over de metamorfose van een Latijns naar een Midden-Europees klankbeeld die sedert
Chailly's vertrek gaande is bij het KCO, is het laatste woord evenmin gesproken.
Maar dat het orkest in topvorm verkeert, was bijna vanaf de eerste inzet van Mahlers Wenn mein Schatz
Hochzeit macht duidelijk. Bijna, want het kostte Hampson, Jansons en de musici een half minuutje om
elkaar te vinden in de door de componist verlangde tempofluctuaties. Maar daarna was de thermiek er
meteen en kreeg het gezelschap vleugels, waarmee het zacht zoemend tot grote hoogten steeg.
De versmeltingsgraad die Jansons zijn orkest intussen weet te ontlokken, is zelfs voor het KCO verbazend.
Vooral bij de houtblazers is dat goed te horen. Timbres gaan onmerkbaar in elkaar over, klankkleuren
fuseren tot nieuwe tinten en toch zijn waar nodig alle instrumentalisten weer als afzonderlijke individuen
herkenbaar.
Intussen glorieerde Hampson in de vreugderoes, de snijdende spanning en de ingetogen berusting die Mahler
zijn reizende leerknecht in de mond legt. Zijn goudglanzende bariton en zijn declamatie die zich eerder
in welvende vocalen dan in afzonderlijke syllaben en markante medeklinkers afspeelt, zijn even imposant
als zijn rijzige gestalte. Maar het zijn vooral zijn ongerepte topnoten die heel het publiek even de adem doen inhouden.
De Achtste Symfonie van Dvorák, die de afgelopen week al een paar maal heeft geklonken bij
het KCO, beleefde opnieuw een uitvoering waarin vorm, richting en contour schijnbaar als vanzelf
opdoemden uit de klankgeving. Zij het dat de allerluidste passages door de decibels die Jansons de
afgelopen jaren heeft toegevoegd, een neiging tot dichtlopen hadden.
© Frits van der Waa 2007