de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 8 januari 2008 (pagina 17)
Snerpende hoorns naast tere klanken
Wagner, Brahms/Glanert en Mendelssohn door het Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Paul McCreesh. 5 januari, Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: 8 januari.
Het is niet echt een opgewekt programma dat Paul McCreesh dezer dagen brengt met het Nederlands
Philharmonisch Orkest. Ernst en wijding staan voorop en de beentjes mogen eigenlijk niet van de vloer.
Met Wagner, Brahms en Mendelssohn begeeft de Britse dirigent, die groot geworden is in de
oude-muziekbeweging, zich niet voor het eerst op het pad van van de romantiek, maar duikt hiermee wel
diep de 19de eeuw in: Brahms' Vier ernste Gesänge zijn ontstaan in 1896. De bewerking die Detlev
Glanert hiervan heeft gemaakt is zelfs nog maar een paar jaar oud.
Dat oude-muziekspecialisten als McCreesh het niet laten kunnen om hun vingers naar het symfonisch
repertoire uit te steken is op zichzelf niet merkwaardig. Curieuzer is dat het omgekeerde praktisch nooit
gebeurt. Kennelijk is de weg van Bach naar Brahms makkelijker dan andersom. Of zouden dirigenten de grote
gebaren en grote bezettingen van het ijzeren repertoire in hun hart toch mooier vinden dan de dikwijls
minieme orkestjes uit de barok?
Van zulke grootheidswaan kan McCreesh niet beticht worden. Zo zette hij een aantal jaren terug nog Bachs
Matthäus Passion op plaat met de kleinst denkbare vocale bezetting.
Zijn stijl van dirigeren is wijdarms en wijdbeens. In het Vorspiel van Wagners Parsifal
leidde dat zaterdag tot een klankbeeld dat niet de rust en de versmeltingsgraad bezit die het in de
meeste andere uitvoeringen wel heeft. In plaats van een gepolitoerde klank hoorde je als het ware de
voegjes tussen de verschillende instrumenten. Verdroomd klonk het desondanks wel.
Brahms Ernste Gesänge, oorspronkelijk voor bariton en piano, zijn door Detlev Glanert bewerkt
tot één doorlopende compositie, waarin vier voorspelen en een epiloog van eigen hand zijn
opgenomen. De opening doet door de orkestratie met relatief veel blazers eerder aan Mahler dan aan Brahms
denken, maar een fraaie aanvulling op het traditionele Brahms-repertoire is het zeker. Wel is er een iets
sterkere zanger voor nodig dan bariton Detlef Roth, die een fraaie en nobele stem heeft, maar af en toe
ondergesneeuwd raakte in het orkest.
Omdat Mendelssohn in zijn Vijfde Symfonie, de 'Reformations-symfonie', het 'Dresdner Amen'-motief
gebruikt, dat ook in Wagners Parsifal een belangrijke rol speelt, heeft het programma een mooie
muzikale samenhang. McCreesh schakelt hier historische trompetten en hoorns in, waarvan de laatste, met
hun snerpende boventonen, wel erg prominent aanwezig zijn. De robuuste passages pakken nogal stevig en
soms zelfs turbulent uit, maar daartegenover staat vooral in het tweede en derde deel vloeiend en dansant
spel, waarin het NedPhO laat horen dat het ook verfijnde, gracieuze klanken op zijn palet heeft.
En het slotdeel staat als een huis, net als het koraal Ein' feste Burg ist unser Gott, waarop het
gebaseerd is.
© Frits van der Waa 2008