Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

rss
de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 24 juni 2008 (pagina 17)

In Brendels testament klopt elke noot

Haydn, Mozart, Beethoven en Schubert, door Alfred Brendel. 22 juni, Concertgebouw, Amsterdam.

Al zal het laatste woord over Haydn, Mozart, Beethoven en Schubert nooit gesproken worden, Alfred Brendel heeft zondag zijn zegje over de Weense klassieken gedaan in het laatste recital dat hij in Nederland gaf. De 77-jarige meesterpianist, die het concertpodium aan het eind van dit jaar definitief vaarwel zegt, komt weliswaar in oktober nog één keer terug in de Grote Zaal, maar dan met het Tonhalle-Orchester Zürich en met slechts één pianoconcert van Mozart, het Jeunehomme dat hij ook bij zijn allerlaatste optreden zal spelen. Dat is op 18 december – min of meer vanzelfsprekend in Wenen.

Met dat al kan zijn optreden in de Serie Meesterpianisten daarmee toch beschouwd worden als zijn echte afscheid, of misschien beter gezegd: zijn testament. De vier stukken op het programma, ontstaan binnen een tijdbestek van veertig jaar, bleken gezamenlijk een complete kosmos in zich te bergen, en ieder afzonderlijk de onverwisselbare kwintessens uit het oeuvre van elke componist.

Brendel heeft een naar verhouding korte internationale carrière achter de rug, omdat hij pas omstreeks zijn 40ste 'doorbrak'. Hij was Oostenrijker, wat goed paste bij zijn professorale voorkomen, maar werd in die tijd ook Londenaar, wat weer goed aansloot bij zijn houding als gentleman. De breedbegaafde Brendel gaat zich de komende jaren wijden aan lesgeven en schrijven.

Het raffinement waarmee Brendel zijn programma samengesteld had klonk door tot in de toegiften: op een deel uit Bachs Italiaanse Concert als oerbron van de Bach-echo's in Mozarts KV 533 volgde een deel uit Liszts Années de Pélerinage als extrapolatie naar de Romantiek, waarna een Impromptu van Schubert de cirkel sloot.

Wonderbaarlijk is de economie waarmee Brendel de muziek voor zichzelf laat spreken en toch alles een persoonlijke toets geeft. Epateren is hem vreemd, en hij verstaat als weinig anderen de kunst om alles op een goudschaaltje te wegen en met minieme gradaties een maximale uitwerking te bereiken.

In zijn vertolking van Haydns Variaties in f zat alles op zijn plaats, tot en met de wonderlijke schuiver waarmee Haydn aan het slot en onverwachte koerswijziging teweegbrengt. In Mozarts Sonate in F nam Brendel zijn gehoor mee op avontuur, waarin motieven bij elke transpositie weer in een ander licht kwamen te staan.

Het contrast met Beethovens Sonate nr.13 'quasi una fantasia' was bijna schokkend. Beethoven is in dit stuk de hervormer bij uitstek: harmonie, vorm en dynamiek worden allemaal op de schop gezet. Brendel belichtte dat met een interpretatie waarin substantie, textuur en koloriet de uit het lood geslagen muziek weer in evenwicht brachten, die bij vlagen in de doorgrondingskunst van Brendel nog zelden gehoorde warmte kregen.

Schuberts laatste sonate, de grote Sonate in Bes, was drie kwartier lang Brendels alfa en omega. Het is bijna een symfonie, wat hij gestalte gaf in een panoramische grote vorm, waarin de kleuren gestaag verschoten en nieuwe inzetten visionaire voorafschaduwingen kregen. En tegelijkertijd is het een werk dat van het begin tot het eind en van onder tot boven, tot in de tussenstemmen, aldoor maar zingt. Brendel wist zelfs uit stuiterende staccatonoten nog melodische kracht te putten, en overgoot met behoud van de onder de oppervlakte smeulende duisternis het werk met een pianistisch licht van een zelfs voor zijn doen ongebroken mildheid.


© Frits van der Waa 2008

frits60