de Volkskrant, Boeken, 9 januari 2009 (pagina 24)
Stravinsky en Schönberg in woorden gevangen
Dit stuk is nogal ingekort in de krant verschenen, waardoor een aantal kritische
opmerkingen is gesneuveld. De belangrijkste zijn hier toch opgenomen; ze zijn herkenbaar aan
de blauwe kleur.
Ervan uitgaande dat de eenentwintigste eeuw op 1 januari 2000 begon, loopt het eerste decennium ervan
met ingang van dit jaar echt op zijn einde. Dat biedt de mogelijkheid om met enige distantie terug te
blikken op de afgelopen eeuw. Alex Ross, de muziekcriticus van de New Yorker, heeft die kans aangegrepen.
Het resultaat, een stevige pil van zeshonderd pagina's heet, met een knipoog naar Hamlet,
The rest is noise.
Het perspectief op het verleden verandert naarmate de tijd verstrijkt. En dat effect ijlt lang na. Zo
kijken we nu met een heel andere blik naar de Tweede Wereldoorlog dan in de jaren zestig en zeventig. En
over dertig jaar zal het weer anders zijn. Ook Ross' visie op dat tijdperk dat ook in muzikaal
opzicht een waterscheiding was wijkt ongetwijfeld af van wat er twintig jaar geleden over gedacht
en geschreven werd. Alleen al de val van de Muur in 1989 heeft in muzikaal opzicht vele grenzen ontsloten.
De grote verdienste van Ross' veelgeprezen boek is dat hij het labyrintisch veelstromengebied dat de
muziek in de loop van de twintigste eeuw geworden is in kaart brengt, met inbegrip van de sociale en
politieke context. Dat doet hij in soepel proza en met een plastisch taalgebruik, ook ja, juist
wanneer hij het schier onmogelijke waagt, namelijk het in woorden vangen van de muzikale ervaringen die de
sleutelwerken van Stravinsky, Messiaen en al die anderen teweegbrengen. Een beetje wollig is het soms wel:
zo lezen we dat in Harrison Birtwistles opera Punch and Judy sprake is van een 'kreunend instrumentaal
landschap'.
Als een ware reisleider voert Ross zijn lezerspubliek mee door de grote rivierdelta van het hedendaagse
componeren, te beginnen met de oerbron, de overrijpe Romantiek van Mahler en Strauss. Daaruit volgen de
wegen van de atonaliteit en het neoclassicisme, met respectievelijk Schönberg en Stravinsky als voormannen.
Die ontwikkeling is uiteraard al heel vaak beschreven. Nieuwe accenten vinden we waar de componisten
Sjostakovitsj en Britten, in de jaren zestig en zeventig verguisd door de avant-gardisten, het gewicht
krijgen dat hun in het laatste kwart van de eeuw ook in de concertpraktijk is toegekend. Ross beschrijft
de vele breekpunten die de Tweede Wereldoorlog teweegbracht en de stilistische versnippering die vooral
in de jaren zestig opgeld deed. Ook de jongste ontwikkelingen, zoals de opkomst van de Russische
componisten na de val van de Muur, en de nog recentere successen van Chinese componisten als Tan Dun,
ontbreken niet. Jazz en pop komen maar mondjesmaat aan bod, in weerwil van de lans die Ross in zijn
voorwoord breekt voor het belang van deze naburige muzieksoorten.
De invalshoek van Ross' veelgeprezen boek is onmiskenbaar Amerikaans. Tussen de regels van de
objectiverende beschrijvingen door kun je bij Ross een zekere afkeer van het modernisme bespeuren, zeker
als hij dat in verband brengt met de 'culturele vrijgevigheid van de Europese verzorgingsstaat'. Zo
schrijft hij: 'Europese componisten worden wellicht binnenkort met een interessante uitdaging
geconfronteerd die Amerikaanse componisten allang kennen, namelijk te moeten schrijven voor een betalend
publiek.' Ook is het veelzeggend dat hij componisten als Edgard Varèse en Brian Ferneyhough afdoet met een paar denigrerende kwalificaties, en Varèse in het voorbijgaan zelfs het racisme en antisemitisme van diens collega Carl Ruggles aanwrijft.
Vergelijk dat eens met de dertig bladzijden die in dit boek aan de verre van hemelbestormende Benjamin
Britten gewijd zijn, een hoeveelheid die geen enkele andere componist gegund is, en het is wel duidelijk
waar Ross' voorkeuren liggen. Dat mag natuurlijk, maar het geeft toch blijk van een zekere vooringenomenheid. Zo wekt ook de titel
The rest is noise, hoe pakkend ook, de suggestie dat alles wat in dit standaardwerk
onvermeld is gebleven, er niet toe doet. In dat licht is het geruststellend dat er althans
één Nederlandse componist in genoemd wordt Louis Andriessen.
Wat rest is de constatering dat de Nederlandse vertaling zo erbarmelijk is
dat ze noopt tot aanschaf van de Engelse editie om te begrijpen wat nu eigenlijk de bedoeling geweest is.
Misbaksels als 'contrapuntaal' en 'contrapunctueel', waar 'contrapuntisch' had moeten staan, wijzen er op dat de beide vertalers te
weinig verstand van muziek hebben om een klus als deze te klaren.
Treuriger is dat ze ook het Engels en zelfs het Nederlands onvoldoende machtig zijn. Zo studeerde Theodor
Adorno volgens hen met (in plaats van bij) Alban Berg en hechtte Stravinsky aan een 'zuivere
muzikale constructie', waar 'zuiver' natuurlijk als bijwoord zonder -e geschreven hoort te worden. De
voorbeelden zijn legio. Wat echt de deur dicht doet is een aantal groteske verschrijvingen, zoals de
verbazende mededeling dat Prokofjev drie pianotrio's op zijn naam heeft, waar in het origineel toch
werkelijk sprake is van pianosonates.
Lees dit boek dus in het Engels als
het even kan. De paperback-editie is onlangs uitgekomen, dus dat bespaart zowel ergernis als geld.
Alex Ross: The Rest is Noise - Listening to the Twentieth Century. Picador USA; 684 pagina's; €
15,95 ISBN 978 0 3124 2771 9
Alex Ross: De rest is lawaai - Luisteren naar de twintigste eeuw. Uit het Engels vertaald door Rob van
Essen en Meile Snijders. Ambo; 608 pagina's; € 49,95 ISBN 978 90 263 2156 0
© Frits van der Waa 2009