de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 10 januari 2009 (pagina 07)
Violist Kavakos combineert ingetogenheid met temperament
Schubert, Brahms en Schumann, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Alan Gilbert. 8 januari,
Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 18/1, 14.15 uur.
Violist Leonidas Kavakos rekent zijn negentiende-eeuwse collega Joseph Joachim tot zijn grootste helden,
en met reden. Het was Joachim voor wie Brahms zijn Vioolconcert componeerde, en het was opnieuw Joachim
die het werk door dik en dun verdedigde, in weerwil van de bedenkingen die de componist er zelf over had.
Het alom geliefde stuk heeft intussen geen verdediging meer nodig, maar de manier waarop Kavakos zich
donderdag bij het Koninklijk Concertgebouworkest inzette voor Brahms én voor Joachim, die de
cadens schreef was desondanks overrompelend. Zonder enige neiging tot epateren hulde hij Brahms
in een gloed die zowel deed denken aan de harde glans van een staaldraad, als aan de zwaartekrachtloze
vlucht van een door strijklicht beschenen vogel.
De thermiek waarop zijn viooltonen voortzweefden werd geleverd door het KCO, dat onder de Amerikaanse
dirigent Alan Gilbert nog transparanter en hechter klonk dan het gewoonlijk al doet.
De 41-jarige Kavakos paart ingetogenheid en verstilling aan temperament, en een ranke toon aan kracht en
intensiteit. En Gilbert, eveneens van de jaargang 1967, brengt in zijn directie een even vanzelfsprekend
verbond teweeg tussen een versmolten en een rijkgeschakeerde orkestklank. Met ingang van komend seizoen
is hij benoemd tot chef-dirigent van het New York Philharmonic Orchestra. Bij het Concertgebouworkest
treedt hij sinds 2003 met regelmaat op als gastdirigent.
Al in de Rosamunde-ouverture van Schubert wist hij paukexplosies te verzoenen met lyrische
blazerslijnen, en een Weense wals avant la lettre met pittige marsmuziek. Dat was nog maar een
voorproefje van zijn samenwerking met Kavakos in Brahms, die een zo hardnekkige geestdrift teweegbracht
dat er een Caprice van Paganini voor nodig was om het publiek het zwijgen op te leggen.
Even lucide was Gilberts interpretatie van Schumanns Derde Symfonie, waarin hij zowel de vooruitstrevende
als de retrospectieve aspecten het volle pond gaf. In het eerste deel draait het om de ritmische
ambiguïteit die bij alle vreugdevolle thematiek toch zorgt voor een getroebleerde ondertoon. Op de idylles
die zich in de twee daaropvolgende delen ontvouwen, volgt een magnifiek, bijna archaïsch ricercare in
mineur, waarop het slotdeel uitbot in montere dansjes, waarin echter ordeverstoringen zijn ingebakken.
Gilbert, kwiek en alert, handhaafde een perfecte controle, juist door de musici waar mogelijk de vrije
hand te laten en ze waar dat nodig was altijd een fractie van een seconde voor te zijn.
© Frits van der Waa 2009