de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 26 januari 2009 (pagina 10)
Otto Ketting toont zich van zijn sterkste zijde
Serly, Bartók, Ketting en Kodály. Het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Markus Stenz.
22/1, Concertgebouw, A'dam. Radio 4: 8/2, 14.15 uur.
Altviolist Lawrence Power kreeg een akoestisch steuntje in de rug, want in de betrekkelijk slecht gevulde
zaal van het Concertgebouw had zijn toch al intense toon flink de ruimte. Van een voor driekwart Hongaars
programma, waarin de naam van Bartók werd geflankeerd door die van Serly en Kodály, ging
voor het publiek van de A-serie blijkbaar niet al te veel aantrekkingskracht uit.
Voor de pauze was sprake van een postume kruisbestuiving. Tibor Serly, de man die aan het eind van de
jaren veertig Bartóks Altvioolconcert voltooide, maakte in zijn eigen, in dezelfde tijd
gecomponeerde Rapsodie, eveneens met altviool in de hoofdrol, weer gebruik van door Bartók
geharmoniseerde volksliedjes.
Die fladderen losweg achter elkaar aan, in een aanvankelijk wat donkergetint orkestgewaad dat gaandeweg
plaatsmaakt voor sprankelender texturen. Power deed met zijn spel zijn naam alle eer aan, maar had wel de
neiging een neuslengte voor de orkestbegeleiding uit te draven.
Het Altvioolconcert, dat wegens Serly's restauratiewerk door menigeen als een
spek-en-bonen-Bartók wordt beschouwd, bevat niettemin heel veel behartigenswaardigs, dat door
dirigent Markus Stenz en zijn troepen scherp naar voren werd gebracht.
Stenz (43) is bij het KCO al jaren de man die de moderne kastanjes uit het vuur mag halen. Voorafgaand aan
Trajecten, het nieuwe werk van Otto Ketting, nam hij dan ook ruim de tijd voor een mondelinge
inleiding. De wijze waarop hij de wereldpremière gestalte gaf, was voorbeeldig.
Ketting, die met zijn 73 jaar tot de nestorendivisie van het Nederlandse componeren begint te behoren, is
altijd een beetje een einzelgänger geweest, die ook nog eens beschikt over kameleontische
eigenschappen. Met het vierdelige Trajecten toont hij zich van zijn sterkste zijden, namelijk die
van harmonicus en Stravinskiaans constructivist.
Het idee van de reis komt in meer van Kettings stukken voor. In Trajecten is het een rondreis, want
aan het slot keert de muziek naar het stuwende geroffel en de hikkende akkoorden van het begin. In vrijwel
het hele stuk legt Ketting twee contrasterende lagen over elkaar, die toch onderlinge samenhang vertonen
en van tijd tot tijd zelfs bijna ongemerkt fuseren tot een amalgaam, dat dan weer een van de nieuwe lagen
wordt.
Behalve door de behendige orkestratie is het stuk aanlokkelijk door Kettings harmonisch besef. Hij slaagt
erin om verzadigde akkoorden in een voortdurend prikkelende afwisseling aaneen te ketenen, en zelfs het
gamelan-achtige viertonige motief dat in het derde deel prominente rol speelt, spat van tijd tot tijd
uiteen tot een totaal verkleurd harmonisch aura.
In de suite uit Háry János van Kodály kreeg het KCO de gelegenheid de
bloemetjes buiten te zetten. Stenz maakte het tijdsverloop tot een kneedbare materie, en het orkest
glorieerde in glinsterende klankstapelingen, die hier en daar neigden naar klatergoud, maar daarom niet
minder bekoorlijk waren.
© Frits van der Waa 2009