de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 23 februari 2009 (pagina 10)
The Clerks zingen mis van Ockeghem oorstrelend, evenwichtig en gepolijst
Ockeghem en Bach, door The Clerks o.l.v. Edward Wickham en Pierre-Laurent Aimard. 21/2, Concertgebouw,
Amsterdam. Radio 4: 24/2, 20.00 uur.
De abstractiegraad van muziek is al tamelijk hoog, vergeleken met die van andere kunsten, maar toch is
sommige muziek abstracter dan andere. De canon en de daaruit voortgekomen fuga, waarin constellaties
noten zichzelf repliceren en uitgroeien tot veelstemmige netwerken, horen daar zeker toe.
Wat twee van de allergrootsten in het vak kunnen bereiken met zulke compositietechnieken werd hoorbaar
gemaakt in de afgelopen ZaterdagMatinee. Het eveneens met meesterhand samengestelde programma sloeg een
brug tussen twee era's, aan de hand van de ruim vijf eeuwen geleden gecomponeerde Missa Prolationum
van Johannes Ockeghem en het 'slechts' half zo oude Die Kunst der Fuge van Johann Sebastian Bach.
Of Ockeghems mis in de vijftiende eeuw ooit zo oorstrelend, evenwichtig en gepolijst is gezongen als door
het Engelse dubbelkwartet The Clerks, is de vraag, maar deze wijze van voordragen past het werk wel als
een handschoen. Het uitgangspunt van Ockeghems compositie is de proportiecanon. Twee van de vier stemmen
zijn duplicaten van de andere twee, met dien verstande dat ze in een ander tempo en dikwijls op een andere
toonhoogte worden gezongen.
Het bijzondere aan Ockeghems kunststuk is dat de muziek nergens geconstrueerd of cerebraal aandoet. De
elkaar omstrengelende melodielijnen vloeien voort alsof ze rechtstreeks aan de fantasie ontsproten zijn.
Het fascinerende is ook dat de expressie van de een half uur durende compositie vrijwel uitsluitend
gelegen is in de lay-out van de tonen: de vierstemmigheid wordt op gezette tijden afgewisseld met
tweestemmige passages, maar crescendo's en andere climaxwerkingen zijn schaars.
Ook in Die Kunst der Fuge zijn het de tonen die het hem doen. Het hielp wel dat Pierre-Laurent
Aimard een vleugel gebruikte. Zo'n instrument is namelijk niet alleen veel beter toegesneden op de
akoestiek van de Grote Zaal dan het in Bachs tijd gebruikelijke klavecimbel, maar geeft de musicus de
gelegenheid om stemmen naar voren te halen.
Dat is heel zinvol, gezien de soms tot kluwens geweven motieven van Bachs muziek, die nu en dan worden
overspannen door tot schier eindeloze lengte uitgerekte versies van het ene twaalf noten tellende thema
dat de spil is van het hele werk. Het is verbijsterend hoe Bach heeft gewoekerd met dat ene muzikale
dna-molecuul, maar de manier waarop Aimard in de loop van anderhalf uur die bijna onbegrensde
variëteit aan het licht bracht, was niet minder verbluffend.
© Frits van der Waa 2009