de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 25 mei 2009
Operadagen zonder opera
Operadagen Rotterdam. T/m 31 mei.
Blijkbaar is men bij de Rotterdamse Operadagen uit op een herdefinitie van het begrip 'opera'. Laten we
nu toch altijd hebben gedacht dat opera iets is waarin de hoofdrol is weggelegd voor muziek en zang.
In twee van de gezichtsbepalende voorstellingen waarmee de Operadagen dit weekeinde hun deuren openden,
liggen de verhoudingen totaal anders; zo anders dat zelfs de vlag 'muziektheater' nauwelijks meer de
lading lijkt te dekken.
Neem de 'operasolo' Ophelia die sopraan Cora Burggraaf vrijdag presenteerde, een productie van
Opera Onafhankelijk Toneel. Weliswaar ging het om een try-out, maar ook dat was voldoende om vast
te stellen dat de 'tussenliggende scènes' waarmee schrijver Bernlef liederen van Strauss, Chausson,
Berlioz en anderen verbindt, zeker driekwart van de voorstelling vullen. Het kwam er in feite op neer dat
Burggraaf haar debuut als actrice maakte.
Dat doet ze met verve, en hoewel ze in staat blijkt om vrijwel in haar eentje een voorstelling van vijf
kwartier te dragen, is de muzikale vervoering minder dan een vinger lang. Je gaat je afvragen hoe iemand
erbij komt om dit toneelwerk met snippers muziek te betitelen als opera. Ja, dat chique stempel doet het
altijd goed bij subsidiënten wie weet zit dat erachter.
Aan Tears of Barren Hill, de officiële openingsvoorstelling van de Operadagen, valt voor de
muziekliefhebber nog minder te beleven. Het is mogelijk dat dit werkstuk van het Danny Yung Experimental
Theatre in de thuishaven Hongkong als grensverleggend geldt, maar wat moet je als Nederlandse toeschouwer
aan met drie acteurs die op gestileerde wijze zeulen met stoelen, praktikabels en tafellakens? De zweem
van dramatiek die aan dit minimalisme wordt toegevoegd door geluidsopnames van Bachs Goldberg-variaties,
een song van Billie Holiday en beelden uit films van Leni Riefenstahl is tweedehands. De enige live-muziek
is de klassiek Chinees getinte zang die de acteurs produceren, maar opnieuw is die component op een
totale lengte van zeven kwartier te schraal.
Gelukkig is er ook nog een voorstelling die de indruk enigszins ontzenuwt dat er in deze Operadagen
uitsluitend theaterknollen voor operacitroenen worden verkocht. Niet dat Diepvlees, ontsproten
aan de verbeelding van librettist Erik-Ward Geerlings en componiste Huba de Graaff nu een doorsnee-opera
is. Integendeel: de
hoofdrolspeler, Marien Jongewaard, is een zingende acteur. Hij wordt terzijde gestaan door twee harpistes
en drie zangers, die uitsluitend in microfoons zingen en intussen bandrecorders bedienen, waarmee
saxorkesten, kraakgeluiden en gemanipuleerde klanken ten gehore worden gebracht.
Ondanks dit heterogene geheel, en de soms tegen de camp aanhangende muziek is het verhaal van Igor
Kurzweiler, de directeur van een vleeskeuringsdienst die zijn eigen werknemers laat afluisteren en op
een bizarre manier aan zijn einde komt, fascinerend om te volgen. Dat is te danken aan het keurslijf van
de muziek, waarmee het acteursgeweld van Jongewaard op even afwisselende als slimme manier in toom wordt
gehouden.
Op een paar plekken zakt de spanning even in, maar verder leidt de combinatie van woord, zang, en spel
tot een voorstelling die, hoe absurdistisch en grotesk ook, wordt gedragen door de macht van de muziek
en die zich, zonder dat de lat laag komt te liggen, onderscheidt door een aangenaam gebrek aan pretentie.
© Frits van der Waa 2009