de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 24 oktober 2009
Een verre van alledaagse luisterervaring
Werk van Widmann en Rihm, door Asko/Schönberg o.l.v. Reinbert de Leeuw.
22 oktober, Muziekgebouw, Amsterdam.
Zelden zie je een componist zo intens staan glunderen als Jörg Widmann dat donderdag deed nadat het
Asko/Schönberg zijn Freie Stücke ten uitvoer had gelegd. Widmann had daar alle reden
toe, want de concentratie en het begrip waarmee de musici en dirigent Reinbert de Leeuw de grotendeels
uit verkleurende en ruisende klankvelden en timbrewolken opgetrokken muziek gestalte gaven, zorgde voor
een verre van alledaagse luisterervaring. Het hielp ook dat de 36-jarige Duitser zich niet alleen als
componist manifesteerde, maar ook als duivelskunstenaar op de klarinet.
Tot Widmanns vele talenten behoort het vermogen aansluiting te vinden bij verschillende werelden. Zijn
werk wordt niet alleen uitgevoerd door fijnproeversensembles als Asko/Schönberg, maar ook door grote
orkesten. Zo klinkt vanavond in het Concertgebouw zijn orkestwerk Chor bij het Cleveland Orchestra.
En op 19 november combineren op hetzelfde podium de Wiener Philharmoniker niet het meest
vooruitstrevende gezelschap twee Beethoven-symfonieën met Widmanns Teufel Amor.
Van de vier werken die bij het Asko/Schönberg op het program stonden was de amper vijf minuten
durende Fantasie uit 1993 het werk waarmee Widmann in zijn eentje kwam, zag en overwon.
Verbijsterend dat iemand op zijn 20ste al zo goed klarinet kan spelen en ervoor componeren. Het
uitgesproken speelse stuk exploreert extremen van het ultrapianississimo dat een van Widmanns
specialiteiten is tot een motorisch pulserende slotpassage die uitmondt in honend geschater.
Diezelfde kwaliteiten worden in Male über Male 2 dat Widmanns leermeester Wolfgang Rihm voor
zijn leerling componeerde maar druppelsgewijs ingezet. De voor- en na-echo's uit het ensemble zijn fraai,
maar al gauw belandt het stuk in langdradige quasi-diepzinnigheid.
In zijn Oktett, een werk met dezelfde titel en bezetting als dat van Schubert, gebruikt Widmann
romantisch klankmateriaal als vertrekpunt een ander uitgangspunt dan in Freie Stücke.
Het is curieus dat gebroken drieklanken, hupse ritmes en dergelijke 'oubollige' ingrediënten, waarmee
een componist als Guus Janssen in Duitsland destijds slechts onbegrip en boegeroep oogstte, nu blijkbaar
salonfähig zijn geworden. Widmann springt daar overigens minder ironisch mee om: ondanks klapperende
Bartók-pizzicati, verzakkende kwarttonen en korte kakofonieën gaan de ontsporingen nooit zo
ver dat de muziek uit de rails loopt. Widmann legt hiermee een hogesnelheidslijn die van Schubert via
Mahler naar Kagel leidt.
Freie Stücke, waarin simpele noten een minder grote rol spelen dan amalgamen van timbres en
verglijdende tonen, is avontuurlijker. Toch hebben de stukken eenzelfde signatuur. Die ligt niet alleen in
de liefde voor het detail maar vooral in een dwingende dramaturgie, waarin een afwisseling van logische
groei en abrupte kantelpunten de luisteraar bij de les houden.
© Frits van der Waa 2009