de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 9 december 2009
Twee zalen, twee topviolistes
Janine Jansen en Münchner Philharmoniker o.l.v. Paavo Järvi. 7 december, Concertgebouw, Amsterdam.
Lisa Batiashvili en Milana Chernyavska. 7 december, Concertgebouw, Amsterdam.
Nederland heeft Janine Jansen, Georgië heeft Lisa Batiashvili. De twee topviolistes stonden op dezelfde avond in het Concertgebouw: Jansen in de Grote en Batiashvili in de Kleine Zaal wat hooguit op een verschil in bekendheid kan duiden, want de twee dames zijn als spelers beslist van dezelfde statuur. Zelfs in hun benadering ontlopen ze elkaar niet veel.
Batiashvili heeft ook al een paar keer op dat grote podium gestaan. De violiste, die haar geboorteland in 1994, op haar 15de, verruilde voor Duitsland, is internationaal actief sinds ze in 1995 het Finse Sibelius concours won. Eind januari brengt ze samen met het Koninklijk Concertgebouworkest de Nederlandse première van het voor haar geschreven Vioolconcert van Magnus Lindberg.
Samen met pianiste Milana Chernyavska bracht ze maandag in de Kleine Zaal een Frans programma. De Tweede vioolsonate van de in 1961 geboren Nicolas Bacri heeft overigens weinig van de kleurrijkdom en brille die de Gallische componeerkunst heet aan te kleven. Zijn muziek heeft meer weg van een somberaar als Sjostakovitsj.
Wel bood het werk Batiashvili de gelegenheid het brede spectrum van haar vioolkunst te vertonen, dat reikt van gesmoord, intiem spel via mild en warme tussentinten tot verzengende crescendi, waarbij de vuurkracht van haar Stradivariusviool goede diensten bewijst.
De Sonate van César Franck is ook al een werk dat niet opvalt door latijnse charme, het laatste deel daargelaten. Wel kon Batiashvili zich hier van haar lyrische kant laten zien, waarbij lieflijk en teder snarenspel zich mengde met donzige gevoileerde klanken uit de piano.
Opvallend is dat Batiashvili niet bepaald Russisch klinkt. Haar toon is eerder smal dan vet, haar vibrato smal en gedoseerd, en hoewel er wel degelijk passie in klinkt, neigt die naar het afstandelijke.
Janine Jansen speelde een thuiswedstrijd in twee werken van Bartók. In voortreffelijke verstandhouding met dirigent Paavo Järvi en de Münchner Philharmoniker liet ze de Eerste Rapsodie snerpen als een draailier. Het orkest kwam in het Eerste Vioolconcert soms wat bleekneuzig door, maar de naar het romantische neigende ontboezemingen van de viool partij kregen triomfaal gestalte, met die hartveroverende warmbloedigheid waarop podiumpersoonlijkheid Jansen het patent heeft.
© Frits van der Waa 2009