de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 8 februari 2010
Contrabas glorieert pas in muzikale knalbonbon
Bach, Bottesini, Samson en Villa-Lobos, door Rick Stotijn e.a. 5 februari, Concertgebouw, Amsterdam.
De helden van vandaag zijn mensen die op blote voeten de Mount Everest beklimmen, op 14-jarige leeftijd de wereld omzeilen, of zich naar een onbewoond eiland laten transporteren. Zo'n held is ook Rick Stotijn, want hij is solo-contrabassist.
De 27-jarige Stotijn, telg uit een gerespecteerd geslacht van musici, broer van de reeds gevierde mezzo Christianne, en voorman van de bassecties van Amsterdam Sinfonietta en Het Gelders Orkest, was vrijdag de hoofdpersoon in een kamermuziekprogramma in Amsterdam. Daar demonstreerde hij dat de muzikale genen zich niet verloochenen: onvermoede kweelklanken en doortastend koorddansen in de hoogste regionen. Stotijn haalt uit zijn instrument wat erin zit.
Maar het blijft behelpen. De suite van Bach waarmee Stotijn opende, is oorspronkelijk voor cello geschreven. Het blijft geweldige muziek, maar wat op de cello natuurlijk klinkt, krijgt op de bas het aanschijn van luchtfietsen.
Dan is het verstandiger om nieuwe muziek te laten componeren. René Samson schreef speciaal voor Stotijn en zijn muzikale partners, fluitist Peter Verduyn Lunel en violiste Cecilia Bernardini, een stuk met de titel Four Pieces, dat door zijn behoefte alle verschillende aspecten van de bas te etaleren nogal wisselvallig is geworden. Geklop en gerammel pakten beduidend minder goed uit dan de cantilenes in het derde stuk of de stuwende finale. Als het over klankcombinaties gaat, heeft een componist als Villa-Lobos toch betere papieren: zijn oorspronkelijk voor cello en fluit geschreven Assobio a jato was met Bach het beste werk van het concert.
Twee composities van de Paganini onder de bassisten, de 19de-eeuwse virtuoos Giovanni Bottesini, waren een pijler onder het programma. In het Allegro di concerto bleek de bas in het hoge register toch te weinig kernachtig om opgewassen te zijn tegen het pianospel van Mirsa Adami, met als gevolg dat Stotijns vuurwerk grotendeels onhoorbaar was.
Dan was Bottesini's Gran duo, waarin viool en bas het tegen elkaar opnemen in een wat clowneske potpourri van valse starts en muzikale knalbonbons, een stuk verteerbaarder. Stotijn slaagde erin met flitsende flageoletten zijn instrument de allure van een glasharmonica te geven. Kennelijk is er muziek met een dergelijk vlieggewicht voor nodig om de bas van zijn logheid te ontdoen.
© Frits van der Waa 2010