de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 16 februari 2010
Chinese King Lear lastig te volgen maar boeiend
China Opera Weekend: Living Memories. 13 en 14 februari, Muziekgebouw, Amsterdam.
Toneelrook, stroboscopisch bliksemlicht en elektronische dreungeluiden ten spijt is de voorstelling Koning Lear, waarmee het Amsterdamse China Opera Weekeind opende, uitgesproken oosters van signatuur. Weliswaar zijn de personages, allen gespeeld door één zanger/acteur, Wu Hsing-kuo, allemaal ontleend aan Shakespeare, maar de aankleding, de mimiek en de muziek zijn volledig geënt op het idioom van de Peking Opera. En dat geldt misschien ook wel voor het omruilen van een logische verhaallijn voor een poëtische reeks impressies die een psychologisch proces suggereren.
Het is, met andere woorden, vrij moeilijk om er een touw aan vast te knopen, maar intrigerend is het wel. Deze Lear is een van de vruchten van het project Living Memories, dat al een aantal jaren loopt en is geïnstigeerd door een aantal vernieuwende artiesten uit de Chinese muziektheatercultuur. Het streven is om vanuit een experimentele benadering van de traditionele cultuur een reeks eenmansopera's te realiseren. Drie daarvan waren dit weekeinde te zien in het Amsterdamse Muziekgebouw.
De Lear-voorstelling biedt cross-over op z'n Chinees. De koning, zijn drie dochters, de nar en de overigen zijn aangekleed als de archetypische personages uit de Peking Opera. Wu kruipt, dikwijls op het podium, in een handomdraai in de kleren en daarmee ook in de huid van de verschillende protagonisten die hij gestalte geeft met zang, mime, en bij wijlen acrobatiek. Naast het podium zit een orkestje dat zich bedient van bekende Chinese instrumenten als de erhu (vedel), sheng (mondorgel), pipa (luit) en een heleboel kleurrijk slagwerk.
Het is veelzeggend dat Lear gedurende het eerste half uur van de voorstelling een lange monoloog afsteekt, waarna hij nauwelijks nog terugkeert. De andere personages, waarvan sommige uitgesproken karikaturaal zijn, nemen het over en het verhaal krijgt het karakter van een reeks droomachtige flarden, wat door de suggestieve belichting en de groteske rotsblokken die het decor vormen, nog wordt versterkt.
De voorstelling Schuilen en vluchten maakt geen gebruik van ingrediënten uit de westerse cultuur. Van een verhaal is nog minder te bekennen. De hoofdzaak is een staat van twijfel, of zelfs vertwijfeling, die met tot in elk detail gestileerde gestiek wordt uitgebeeld door hoofdrolspeler Ke Jun.
Die vertwijfeling krijgt aanvankelijk gestalte door zijn onvermogen om een bepaald karakter te kalligraferen op de lange stroken hangend papier die het decor vormen. Halverwege maakt Ke's anonieme personage plaats voor een generaal uit een klassieke Chinese opera, die evenzeer ten prooi is aan vertwijfeling. Intrigerend is de afwisseling tussen zingzeggende passages en gezongen gedeelten, die doen denken aan de recitatieven en aria's van westerse opera's.
Uiteindelijk eindigt de voorstelling in een worsteling met inkt en papier, die al even strak gechoreografeerd is als alles wat voorafging in deze opera, die in al zijn soberheid getuigt van de eerbied die ook vernieuwende theatermakers hebben voor het Chinese cultuurgoed, dat het in de afgelopen eeuw flink te verduren heeft gehad.
© Frits van der Waa 2010