Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 14 april 2010

Onterecht slachtoffer van een vete

Bizet, Saint-Saëns en Van Gilse, door het Orkest van het Oosten o.l.v. David Porcelijn. 9 april, Muziekcentrum, Enschede.

De reputatie van componist Jan van Gilse (1881-1944) is tot op de dag van vandaag gekleurd door de vete die hij al meer dan negentig jaar geleden, tussen 1917 en 1922 uitvocht met muziekcriticus en componist Willem Pijper. De Frans georiënteerde Pijper verweet de in Duitsland opgeleide Van Gilse, destijds dirigent van het Utrechtsch Stedelijk Orkest, een conservatieve houding. Het geschreven woord is geduldiger dan klinkende noten: Van Gilses weduwe schreef in de jaren zestig een boek over de affaire, en nog in 2003 volgde een uitgave van de verongelijkte memoires die Van Gilse aan het conflict wijdde.

Intussen wordt Van Gilses muziek nauwelijks meer gespeeld (die van Pijper trouwens ook niet). Maar het Orkest van het Oosten doet daar wat aan. Twee jaar terug zette het onder leiding van David Porcelijn de eerste twee symfonieën van Van Gilse op de plaat, en nu heeft het zich, met dezelfde dirigent, gebogen over de Vierde Symfonie uit 1915. Het is de laatste symfonie die de toen 34-jarige componist schreef, wat er op wijst dat het Utrechtse conflict hem ook in creatief opzicht flink heeft dwarsgezeten.

Met de weinig subtiel gespeelde suite l'Arlésienne van Bizet en het door pianist Jean-Philippe Collard weggetimmerde Tweede Pianoconcert van Saint-Saëns legde het Enschedese orkest weinig eer in. Het verzorgde spel dat het gezelschap in Van Gilses Vierde liet horen, was dan ook bijna even verrassend als het stuk zelf. De donkere tinten en de zware orkestratie die Van Gilse in het programmablaadje werden toegedicht vielen amper te bekennen. De Vierde is met zijn lengte van drie kwartier een robuust stuk, maar het bevat veel speelse en vreugdevolle muziek, die bovendien is uitgewerkt op een manier die het ambachtelijk ontstijgt.

Het is wel een ongewone symfonie, met zijn eerste deel dat opent met een bucolisch thema met een tamelijk stug volgehouden metriek, waarna opeens een veel springeriger en chromatisch gegeven zijn intree doet, dat prompt overgaat in een fuga. In het tweede deel huizen ook twee zielen: de ene is zoekende en trekt zich weinig aan van maatstrepen, de andere is juist lichtvoetig en dansant. Indringender is het langzame derde deel, waarin soms sporen van Mahler opduiken, waarna het slotdeel opent en sluit met de enige muziek van de symfonie die je als 'heftig' zou kunnen betitelen. Daartussenin ontvouwt zich een rijk geschakeerde reeks variaties met veel fraaie solotrekjes voor de aanvoerders van de verschillende secties.

De symfonie zit dus een beetje vreemd in zijn jas, maar onderscheidt zich tegelijkertijd door prikkelende harmonische wendingen en een opmerkelijk goede en transparante orkestratie. De ondergrond is ontegenzeggelijk Duits, met vage reminiscenties aan Richard Strauss, maar de tinten zijn lichter en de toon blijmoediger, met een Latijnse zwier die vooruitloopt op de jaren twintig waarin ook in Nederland de Franse muziek terrein zou winnen. Als je deze symfonie hoort, wekt het geen verbazing dat Van Gilse gold als een van de belangrijkste Nederlandse componisten van zijn tijd. Dat Pijper later die plaats van hem overnam, was verdiend, maar de vraag rijst wel in hoeverre zijn karaktermoord op een collega daaraan heeft bijgedragen.


© Frits van der Waa 2010