de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 7 juni 2010
Hoe het klonk tussen Beethovens dove oren
Padding en Beethoven, door Anima Eterna Brugge o.l.v. Jos van Immerseel. 4 juni, Muziekgebouw, Amsterdam. Volgende concerten: 7, 9 en 11/6.
De Nachtwacht van Rembrandt is al lang van aangekoekt stof, vet en nicotine ontdaan, maar in de doorsnee-concertzaal nemen we nog steeds genoegen met muziek die groezelig klinkt door de lagen vernis die er in de loop der jaren overheen zijn gesmeerd. Dat werd dit weekeind opnieuw duidelijk bij het begin van de marathon met alle symfonieën van Beethoven die het orkest Anima Eterna Brugge uitvoert als onderdeel van het Holland Festival.
Het is waar, het is al bijna dertig jaar geleden dat Frans Brüggen en zijn Orkest van de Achttiende Eeuw voor het eerst met een 'historisch verantwoorde' Beethoven kwamen. En de interpretaties van Anima Eterna en zijn dirigent Jos van Immerseel mogen dan stoelen op rijpere inzichten, ze staan ook al weer twee jaar op cd. Desondanks is een uitvoering als deze een zeldzaamheid. En dat is jammer.
Hoe dicht dergelijke uitvoeringen de oorspronkelijke bedoelingen van Beethoven ook naderen, het definitieve antwoord zal natuurlijk nooit gevonden worden. In dat opzicht was het geruststellend dat er ten minste twaalf minuten muziek klonken waarvan het authenticiteitsgehalte onomstreden was: de wereldpremière van Glimpse, de ouverture die Martijn Padding speciaal voor dit project componeerde. Het stuk wordt in maart volgend jaar in reprise genomen door het Gelders Orkest. Dat moet in stilistisch opzicht wel uitlopen op een historisch onverantwoorde onderneming, want dat gezelschap beschikt vast niet over de vroeg-18de-eeuwse pauken, hoorns en andere apparaten waarvoor de componist dit werk gedacht heeft.
In Glimpse verwerkt Padding de rudimentaire schetsen die zijn overgeleverd van Beethovens Tiende Symfonie tot een eigen fantasie over de genese van muzikale gedachten. Zoals hij het laat horen is dat een tantaliserend proces, waarin motieven en akkoorden komen langswaaien als uit een verre zaal waarvan iemand af en toe de deur even opendoet. Zelden komt de muziek helder door: Beethoven was immers potdoof op het eind van zijn leven.
Het fascinerende is dat Padding met dit wazige, maar zelden tot gearticuleerde gedaante uitgroeiende klankmateriaal een stuk heeft gemaakt dat zowel zijn eigen vingerafdrukken draagt als die van Beethoven. Intrigerend is de combinatie van het langzaam ontvouwen van harmonieën en de soms jachtige nootjes die daar doorheen schemeren. Hoewel Padding er tezelfdertijd de door hem geliefde gestopte trompetjes en op elkaar botsende toonsoorten in verwerkt, weet hij toch de toehoorder de illusie te geven dat hij werkelijk ervaart wat zich tussen de dove oren van Beethoven heeft afgespeeld.
Daarbij vergeleken deed Anima Eterna met de eerste twee symfonieën een stap terug in de tijd. Waar orkest en dirigent in de Eerste Symfonie al een weelde aan nauwelijks vermoede timbres en details blootlegden, was hun uitvoering van de Tweede een regelrechte relevatie, met zijn heen en weer kaatsende motieven, felle contrasten tussen grootse gebaren en minieme knipoogjes en vooral de neiging elk gegeven tegen het licht te houden en verder uit te diepen. De Eerste doet nog enigszins aan als het werk van een eigenzinnige Haydn- en Mozartnavolger, maar in de Tweede spreekt uit elke noot de persoonlijkheid van de maker, zo geprononceerd dat het volstrekt duidelijk is dat hierna de muziek nooit meer hetzelfde zou zijn.
© Frits van der Waa 2010