de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 17 januari 2012
De Raaff kiest Tanglewood als muzikaal model
Werk van De Raaff, Brahms en Dvorák, door het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Jaap van Zweden. 14 januari, Concertgebouw, Amsterdam.
Als je een tafel van een van zijn poten ontdoet, verliest hij zijn samenhang. Zoiets gebeurde bij de jongste aflevering van de ZaterdagMatinee. Het ontbrekende onderdeel was dirigente Marin Alsop, die als Amerikaanse haar licht zou laten schijnen over twee Europese werken waarvoor de componist in Amerika inspiratie had opgedaan. Maar Alsop was verhinderd, en werd vervangen door Jaap van Zweden. Die is weliswaar erg vaak op en neer geweest naar de States, maar blijft toch allereerst de man die we al jaren voor het Radio Filharmonisch Orkest hebben zien staan.
Dat de Nederlander Robin de Raaff en de Tsjech Anton Dvorák beiden geruime tijd in Amerika hebbben doorgebracht, werd daarmee nog wat minder relevant. Want tussen Tanglewood Tales van de eerste en de Negende Symfonie van de tweede gaapt een gat van meer dan honderd jaar, dat door Brahms' Vier ernste Gesänge allerminst overbrugd werd.
De Raaffs nieuwe werk, waarvan de beide delen voor het eerst gezamenlijk werden uitgevoerd, is dan wel niet rabiaat modern, maar bedient zich toch van samenklanken die weinig gemeen hebben met het zwoele klankpalet van de romantici. Toch heeft de componist zich op ouderwetse manier laten leiden door een programma. Het stuk gaat over Tanglewood, het zomerfestival waar de 43-jarige componist het afgelopen decennium meermaals te gast is geweest. Het eerste deel schildert hoe de deelnemende musici zich in verschillende ruimtes voorbereiden op de uitvoering van het tweede deel, dat de opwinding weergeeft wanneer iedereen samenkomt voor de daadwerkelijke festivaluitvoering.
Het is een effectief beeld, waarmee ook de samenhang tussen de beide delen samen zo'n twintig minuten muziek is gewaarborgd. De blazers spelen de hoofdrol in het eerste onderdeel, met vaag verstrengelde lijnen, wat gemopper van het koper, en milde, vloeiende klankgeving waarin ondanks het quasi-terloopse karakter een gestaag opgaande lijn te herkennen is. In het tweede deel opereert het orkest onmiskenbaar als collectief. De muziek wordt gedreven door eeen duidelijke puls, maar mijdt de hokjesgeest van een vaste metriek. Halverwege leidt een hobosolo naar een korte periode van bezinning, waarin de gestoten klanken verdwijnen, zonder dat de muziek aan energie inboet. Behaaglijke dissonanten leiden tot een climax, waarna een extatische trompet het sein geeft voor de eindsprint.
Brahms' Vier ernste Gesänge moesten het vooral hebben van de indringende vertolking van bas Robert Holl. In Dvoráks Negende liet Van Zweden weer eens horen wat hij vermag als hij echt gedreven is. Hij speelde de onstuimige aspecten van het werk sterk uit tegen gewichtloze verdroomde onderdelen, maar hield de rondkolkende melodieën vakkundig binnenboord. Waarmee alles toch nog op zijn pootjes terechtkwam.
© Frits van der Waa 2012