de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 6 juni 2012
Geschrapte passdages weer toegevoegd
Bouten, gummetjes en papiertjes
Cage: Sonatas & Interludes. Cédric Pescia. Aeon.
Binnen het grote oeuvre van John Cage wiens werk komend weekeinde centraal staat in het Holland Festival horen zijn Sonatas and Interludes tot de meest geliefde composities. Dat komt misschien wel doordat deze tussen 1946 en 1948 geschreven stukken vastomlijnder zijn dan veel van zijn andere werk, waarin Cage zijn eigen persoonlijkheid zo veel mogelijk buiten spel probeerde te zetten. Karakter kan deze stukken niet ontzegd worden, en dat komt allereerst door het instrument waarvoor ze zijn geschreven, de door Cage zelf geïntroduceerde prepared piano, een met bouten, gummetjes, papiertjes en ander materiaal volgestopte vleugel.
In zestig jaar tijd zijn pianisten steeds bedrevener geworden in het aanbrengen van deze extra ingrediënten, maar toch geeft de Frans-Zwitserse pianist Cédric Pescia in zijn opname blijk van een uitzonderlijke affiniteit met deze bijzondere muziek, die volstrekt modern is en toch het oor weet te behagen. Elke gesmoorde toon, elk fijn ruisje krijgt een vanzelfsprekende plek in het grote en toch discontinue klankbeeld.
En de grote lijn in de cyclus is ook alleszins overtuigend, met een bijna romantische expressiviteit en gestiek in de twaalfde sonate, die dan wegebt om in de laatste plaats te maken voor een vrijwel totale onthechting.
Ravel: Complete Piano Works. Alice Ader. Fuga Libera (2 cd's).
De reikwijdte van Maurice Ravels pianomuziek is altijd weer verrassend: zelfs binnen één werk kan sprake zijn van kinderlijke eenvoud en verblindend vuurwerk. De Franse pianiste Alice Ader heeft dat in de vingers, maar zeker als je haar vertolkingen van Ravels piano-oeuvre in hun geheel beluistert, komt die multidimensionaliteit onvoldoende tot zijn recht. Poëzie, coloriet en perspectief trekken aan het kortste eind in haar daadkrachtige, maar weinig speelse interpretaties. Blijkens het boekje zijn de opnamen al tien jaar oud. Dat ze zo lang op de plank hebben gelegen, is kennelijk niet voor niets.
Levinas: La Métamorphose. Ensemble Ictus en solisten o.l.v. Georges-Elie Octors. Aeon.
Je moet als componist wel over een zekere overmoed beschikken om een operaversie te maken van Kafka's De gedaanteverwisseling, waarin een jongeman, Gregor Samsa, op een ochtend ontdekt dat hij is veranderd in een enorme kever, met alle ontwrichtende en ontluisterende gevolgen van dien.
Michaël Levinas (63) heeft het aangedurfd en het resultaat is zeker even vreemd en pijnlijk als het oorspronkelijke verhaal, maar wel veel abstracter. Zelfs met de tekst in de hand is het vrij lastig te volgen. Levinas heeft zijn opera namelijk vormgegeven als vijf madrigalen, waarin de personages vrijwel voortdurend door elkaar zingen. Bovendien is er voortdurend sprake van elektronische vervormingen en verdubbelingen, wat vooral de stem van Gregor (knap gezongen door 'sopranist' Fabrice di Falco) onmenselijk maakt, wat natuurlijk klopt als een bus.
De dramatiek van La Métamorphose zit hem niet in contrasten of vlammende expressie, maar eerder in een aanhoudende staat van existentiële angst. Opschieten is er niet bij.
Sommige flarden roepen Monteverdi in gedachten, andere doen eerder denken aan geëlektrificeerde middeleeuwse organum-muziek, en het Ensemble Ictus vlecht daar gestopte trompetten, surrealistische arpeggio's en ratelende insectengeluiden doorheen. Wie zich afvraagt hoe dit destijds in 2011 in beeld is gebracht, kan terecht bij een korte impressie op YouTube.
© Frits van der Waa 2012