de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 31 augustus 2012
Lenige Kavakos laat de nootjes stuiteren
Bartók en Mahler, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. 29 augustus, Concertgebouw, Amsterdam.
Voor klinkende jongleerpartijen draait Leonidas Kavakos zijn hand niet om. In het Capriccio van Paganini dat hij als toegift speelde, volgden de stuiterende nootjes elkaar zo snel op dat het leek of zijn viool niet vier, maar acht snaren had. Maar Kavakos is, hoe lenig ook, geen stuntman: hij is allereerst een groot artiest. Dat liet hij, gedragen door een in topvorm verkerend Concertgebouworkest, horen in een gloedvolle vertolking van Bartóks Tweede vioolconcert op hetzelfde podium waar het stuk in 1939 zijn allereerste uitvoering beleefde.
Het is een balsturig meesterwerk, dit concert, met zijn voortdurende afwisseling tussen verhitting en bevriezing, turbulentie en vredigheid, sereniteit en bokkige uithalen. Die laatste kwamen vooral voor rekening van de koperblazers. Kavakos liet zich zelfs op de roerigste momenten niet uit het zadel werpen, al had hij kennelijk problemen met zijn schoudersteun.
Rustpunt in het eerste deel met zijn circulerende motieven was de solocadens, die Kavakos in zijn eentje uitspon tot een verhaal met vele stemmen. Het tweede deel bracht vooral lome zangerigheid en verstilling, waarna de viool in het derde deel chromatische kiemen rondstrooit, die in het orkest uitgroeien tot veelkleurige bloemetjes.
Nog uitbundiger ging het toe in Mahlers Eerste Symfonie. Van meet af aan bracht dirigent Mariss Jansons lange perspectieflijnen aan in de weidse structuren die Mahler in alle vier delen ontvouwt.
Des te onthutsender zijn de momenten in het derde deel waar die worden verstoord, muziek die vanuit een ver danslokaal lijkt te komen aanwaaien bruusk wordt onderbroken door lawaaiige, maar virtuoze café-orkestjes. Onder de vele geraffineerde mengklanken sprong vooral de snerpende combinatie van snaartrommels en gestopte trompetjes eruit.
De Eerste is Mahlers blijmoedigste symfonie, maar toch ontketent de componist onverhoeds in het slotdeel nog een titanenstrijd, met een geforceerde mars, stokkende stuiptrekkingen, triomfaal gebeier en veel flashbacks naar de voorgaande delen, als reminiscenties aan voorbije onschuld. Jansons liet Mahlers wanhoopskreten tegen de pijngrens schampen, maar schiep tegelijkertijd ruimte voor een heel scala aan intiemere, uitgedunde orkestklanken.
De Robeco-zomerserie, waarvan dit optreden deel uitmaakte, wordt vanavond afgesloten met twee concerten: in de Grote Zaal brengen de Gürzenich Philharmoniker Brahms en Berlioz, en in de Kleine Zaal klinkt muziek van de Braziliaanse jazzcomponist Toninho Horta.
© Frits van der Waa 2012