de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 3 februari 2015
Kissin laat warm en glanzend licht schijnen op Beethoven
Beethoven, Prokofjev, Chopin en Liszt, door Jevgeni Kissin. 1 februari, Concertgebouw, Amsterdam.
Er ging een zucht door de grote zaal van het Concertgebouw toen Marco Riaskoff, de man achter de Serie Meesterpianisten, zondagavond bekendmaakte dat pianist Aldo Ciccolini de nacht daarvoor was overleden. Met een brok in zijn keel herdacht Riaskoff de gestorven pianist, die vijfmaal in zijn serie is opgetreden en met wie hij een vriendschapsband had opgebouwd. Na een korte minuut stilte daalde Jevgeni Kissin de trap naar het podium af.
Kissin heeft op zijn 43ste al een lang leven als meesterpianist achter zich. Zijn manier van doen is afgemeten en hij toont weinig emotie, maar zijn spel weerspreekt dat, al is de hartstocht beteugeld door een ongelooflijke techniek en een enorm muzikaal inzicht.
Het licht dat hij liet schijnen op Beethovens 'Waldstein'-sonate was warm en glanzend. Bij Kissin bestaat de muziek niet uit noten, maar uit lijnen, vormen en kleuren. Het is verbazend wat voor tinten hij uit akkoordbrekingen haalt en hoe hij tonen aaneenrijgt tot colliers waarin milde gloed en staalglans op een of andere manier in elkaars verlengde liggen. Maar al die sensuele kwaliteiten zijn evenzoveel middelen die ertoe dienen de structuur en architectuur van de muziek bloot te leggen.
In Prokofjevs Sonate nr. 4 ging het eerder om het verzoenen van klankzin en hang naar het groteske. Kissin doorziet dit schemergebied, vindt logica in miasmatische samenklanken en geeft Prokofjevs vuurwerk gestalte zonder in klatergoud te vervallen. En hoe intens zijn klankgeving en hoe rijkgeschakeerd de dynamiek ook is, zijn spel blijft verfijnd en gecontroleerd. Er is geen moment dat hij overnadrukkelijk hamert of dat de klank gaat ketsen.
In de reeks Chopin-nocturnes en mazurka's neemt de poëet in Kissin de overhand. Hij plooit fluistermelodieën over een harmonische ondergrond waarin alles zingt en resoneert. Zijn behandeling van het tempo is vrij, maar toch is er rust en evenwicht. Elk van de negen stukken heeft een eigen sfeer en identiteit, nu eens bespiegelend, dan weer extravert, en in de laatste mazurka (op. 41 nr.1) zelfs episch.
Het sluitstuk, Liszts Hongaarse rapsodie nr. 15, is een triomf van acrobatiek, maar het enige onderdeel van het recital waarin de klankvloed soms over de rand dreigt te klotsen. Kissin liet zich vermurwen om Chopin, Liszt en Prokofjev in zijn drie toegiften opnieuw te bezoeken.
© Frits van der Waa 2015