de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 9 februari 2015
Oliemans: een gesoigneerde stem en verschijning
Webern, Mahler en Brahms/Schönberg, door het Residentie Orkest o.l.v. Jun Märkl. 6 februari, Dr. Anton Philipszaal, Den Haag.
Voor bariton Thomas Oliemans was het een glorierijke avond, waarin hij zich kon bewijzen als zanger van zowel kamermuziek als het symfonische lied en dat aan de hand van dezelfde muziek. Een nieuwe jas, heette het programma waarmee het Residentie Orkest het fenomeen van de orkestbewerking exploreerde. Hoofdschotel was de liedcyclus Lieder eines fahrenden Gesellen, die Mahler voltooide in 1885 en waarvan hij enkele jaren later een orkestversie maakte.
Oliemans geldt nog steeds als een van de interessantste Nederlandse zangers. Volgende maand is hij opnieuw te zien in Mozarts Zauberflöte als Papageno, een rol waarmee hij vorig jaar hoge ogen gooide. In Den Haag betrad hij het podium met de Duitse pianist Justus Zeyen als begeleider. Diens spel maakte aanvankelijk een hoekige en karige indruk, maar gaandeweg bleek er toch een colorist in hem te schuilen. In het slotlied, Die zwei blauen Augen, dat begint als een treurmars, liet hij de snaren lyrisch gonzen.
De stem van Oliemans is even gesoigneerd als zijn verschijning. Zijn voordracht is doorleefd en waar nodig gepassioneerd. In de hoogte heeft zijn stem iets breekbaars, vooral in de 'kale' pianoversie. Het contrast met de orkest-versie, die meteen daarop volgde onder leiding van de Duitse dirigent Jun Märkl, was boeiend: het glanzende orkestgewaad waarin Mahler zijn muziek heeft gestoken, fungeert als een kleurrijk luchtkussen, waarop de stem van de zanger schijnbaar moeiteloos blijft drijven. Waar Oliemans zich in de oorspronkelijke versie iets moest inhouden, kon hij nu voluit uitpakken.
Märkl, een behendige, beweeglijke dirigent, opende met de Passacaglia van Webern, die hij na een wat knerperig begin fantastisch liet uitbotten en mooi terughoudend liet eindigen.
Het sluitstuk van het programma was de curieuze orkestbewerking die Schönberg in 1937 maakte van Brahms' eerste pianokwartet. De symfonische jas die hij de muziek heeft aangetrokken, is doorgaans erg dik, wat de rust in de klank en de scherpte van de lijnen niet ten goede komt. Pas in het breed stuwende derde deel vielen origineel en bewerking netjes op elkaar. De lustige muziek van het slotdeel blijft ondanks veel modernere tinten goed overeind. En aardig is dat de bewerker kort voor de laatste knetterende slotmaten nog even met drie solostrijkers het eigenlijke karakter van de muziek in gedachten roept.
© Frits van der Waa 2015