de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 3 maart 2021
Geen beklemming in Usher
Usher, van Claude Debussy/Annelies Van Parys, door Opera Ballet Vlaanderen o.l.v. Philippe Quesne en Marit Strindlund. 27/2, online vanuit Theater 't Eilandje, Antwerpen.
Korte verhalen lenen zich vaak beter als stof voor een opera dan complete romans. Dat geldt zeker voor The Fall of the House of Usher van Edgar Allan Poe, een intrigerende geschiedenis vol onderhuidse spanning. Roderick Usher is de bewoner van een afgelegen huis die zijn zuster ongeweten levend begraaft en zelf bezwijkt als ze uit haar graf ontsnapt, waarna het hele huis instort. Dat gegeven boeide Claude Debussy zozeer dat hij er een opera van wilde maken. Hij begon eraan in 1908, tien jaar voor zijn dood, maar door geldproblemen en ziekte kwam het werk nooit af.
De onvoltooide schets bevatte niet meer dan twee scènes, bij elkaar zo'n twintig minuten muziek. De Vlaamse componist Annelies Van Parys, die blijkbaar veel van aanvullen houdt (eerder onderwierp ze onder meer werk van Janáček en Xenakis aan uitbreiding), heeft met Debussy's materiaal als vertrekpunt de stof uitgewerkt tot een kameropera van anderhalf uur. Haar Usher beleefde in 2019 al opvoeringen in Stockholm en Berlijn, maar de Belgische première bij Opera Ballet Vlaanderen werd doorkruist door de corona-pandemie. Van Parys benutte de tijd om de opera te herzien, en die versie beleefde zaterdag online haar eerste uitvoering.
De enscenering van Philippe Quesne stamt echter uit een tijd, heel lang geleden, dat een opera nog op een gewoon podium werd gespeeld. Dat wreekt zich, want nu wordt de blik daarop te veel gericht door de cameraman en de beeldregisseur. Er staan bijvoorbeeld een paar beeldschermen in het decor, waarop vanalles verschijnt wat je nu het grootste deel van de tijd niet te zien krijgt.
Dat decor bestaat uit een steriele witte ruimte met een grote deur, een trap, een kartonnen speelgoedhuis en een Ikea-bank niet bepaald de entourage die je je voorstelt bij een verhaal van Poe. Daarin bewegen zich de welluidende bariton Ivan Thirion (Roderick Usher), de niet minder oorstrelende sopraan Alexandra Büchel (zus Madeline), de krachtige bariton Martin Gerke (de vriend, die in Poe's versie het verhaal vertelt) en tenor Daniel Arnaldos (de arts). Die arts is door Debussy toegevoegd, voor de variatie, en krijgt in het libretto van Gaea Schoeters de rol van kwade genius. Dat pakt niet zo goed uit, want daarmee wordt de psychologische angel goeddeels uit het verhaal verwijderd. Bovendien is de saai en onvast zingende Arnaldos het tegendeel van sinister.
Van Parys is een klankgevoelige toondichter die de luisteraar vrijwel onmerkbaar de noten van Debussy in- en weer uitloodst. Hoewel haar muziek niet veel weerhaakjes bevat, is ze uitgesproken sfeervol, en bevat fijne gruwelgeluiden. Met uitzondering van de lieflijke cantilenes van Madeline blijven de gezongen partijen vaak wat steken in het zingzeggen dat veel moderne operamuziek kenmerkt.
Mooi is de slotscène met het noodlottige duet dat Roderick en Madeline zingen in een soort van Liebestod. Maar als geheel kabbelt de opera nogal traag en plichtmatig voort, en spannend of beklemmend wil het al helemaal niet worden.
© Frits van der Waa 2021