Verschenen in De Groene Amsterdammer van 6 april 1988
'De natuur is de vijand van het kapitaal, want de natuur werkt gratis!'
De wondere schaduwwereld van Heer Bommel en Tom Poes
Binnenkort verschijnt bij uitgever Peter Loeb een opmerkelijk boek over alle kurieuze zaken
die van, over en om heer Bommel en Tom Poes het licht hebben gezien. Marten Toonder zelf
vraagt zich in een voorwoord enigszins verbijsterd af of al dit mooie bric-à-brac wel
aan de vergetelheid moest worden ontrukt, al deze poppen, blokken, puzzles, spellen, kaarten,
lampen, gordijnstoffen, toneelstukken, films in allerlei variëteiten en uitvoeringen. Frits
van der Waa en Max Arian schreven voor dit boek een uitgebreid essay over de wereld van
Marten Toonder, de ontwikkeling van Rommeldam en het universum van de Tom Poesstrip. Van dat
essay volgt hier een verkorte versie.
De wereld van Tom Poes is niet rond, zoals de onze. Nee, het is een wereld van papier, in de
vorm van een rechthoek, en hij bevindt zich onderaan de laatste pagina van de NRC. In die
wereld zitten venstertjes, meestal drie, en daarachter zit weer een andere wereld. Maar die
is evenmin rond, ook al is er ooit in het verhaal over de Nieuwe IJstijd sprake geweest van
een aardas, een noordpool en een zuidpool. De wereld van Tom Poes heeft, en daarin verschilt
hij van de onze, een middelpunt: het kasteel Bommelstein. Hoe verder je je daar van
verwijdert, hoe vager en vloeibaarder die wereld wordt.
In de naaste omgeving van Bommelstein liggen het huisje van Tom Poes, het buiten van de markies de Cantecler en het huis van juffrouw Doddel, dat leeg staat sinds januari 1986, toen de bewoonster in het huwelijk trad met de kasteelheer. Wat verder naar het westen ligt de goede stad Rommeldam, met daarachter de zee. Aan alle andere zijden wordt het gebied omgeven door de Zwarte Bergen, waar de Zwelbasten en Labberdanen huizen. Daar tussenin ligt nog een dicht woud met vele uitlopers, in de wandeling het Donkere Bomen Bos genaamd. Pluis is het daar evenmin. Diep in het struweel verscholen liggen open plekken, waar dwergen, heksen en plamoenen hun duistere praktijken uitoefenen.
Iedere poging het gebied nauwkeuriger in kaart te brengen is gedoemd te mislukken. De zee ligt onveranderlijk in het westen, maar het Donkere Bomen Bos, de Zwarte Bergen, de moerassen, heuvels en heidevelden, die zo kenmerkend zijn voor de streek, gaan grillig in elkaar over, liggen vandaag angstaanjagend dichtbij en morgen mysterieus in de verte.
* * *
Geen wereld zonder Schepper. Maar de God van dit universum is een gewoon mens. Hij heet
Marten Toonder en is geboren op 2 mei 1912 in Rotterdam.
In de door hem geschapen wereld verschijnt hij zelf niet. Hij heeft gekozen voor de rol
van kommentator, die de zwart-witte taferelen kleur geeft en leven inblaast met zijn
schilderachtig proza. In een grijs verleden richtte hij zich nog wel eens rechtstreeks tot
zijn oplettende lezertjes, maar met die gewoonte heeft hij lang geleden gebroken. Afgezien
natuurlijk van dat laatste Dank u wel, waarmee hij op 20 januari 1986 een punt zette
achter heer Bommels biografie. De veranderde aanspreekvorm 'u' in plaats van 'je'
is veelzeggend. Zijn lezerspubliek was volwassen geworden, net als het verhaal zelf.
Tom Poes was toen bijna vijfenveertig jaar. Maar hij was bij zijn geboorte al even oud als
toen de strip ophield. De wereld om hem heen daarentegen was gegroeid. Zo duurde het meer
dan tien jaar voor Rommeldam en zijn bewoners enigszins vaste vorm hadden aangenomen, en ook
daarna bleef het universum zich ontwikkelen.
Toen Tom Poes op 16 maart 194 De Telegraaf binnenwandelde, had Marten Toonder al
ongeveer een kwart eeuw ervaring als verteller, Zijn broer Jan Gerhard heeft in zijn nawoord
bij de bundel Een heer moet alles alleen doen geboekstaafd hoe hij en de twee jaar
oudere Marten met hun speelgoed een dagen lang doorlopend vervolgverhaal fantaseerden. De
behoefte om te vertellen bleef: Jan Gerhard werd schrUver, Marten nam op zijn achttiende het
besluit om striptekenaar te worden.
Het ambacht van striptekenaar stond in de jaren dertig niet in hoog aanzien. Strip was
beslist nog geen 'kunst' of 'literatuur': het waren verhaaltjes voor kinderen, gewoonlijk
met een vaste hoofdpersoon, bij voorkeur een herkenbare dierenfiguur in de trant van Mickey
Mouse of Bruintje Beer. Originaliteit was niet van belang. Het ging erom dat de jonge
lezertjes dag in dag uit geamuseerd werden, liefst voor zo weinig mogelijk geld. Voor een
striptekenaar betekende dat: produceren.
Marten Toonder tekende in die tijd voor zichzelf allerlei figuurtjes, waaronder een witte
poes. Met een mapje tekeningen ging hij naar Amsterdam, waar hij in kontakt kwam met een
Oostenrijkse vluchteling, die een klein persbureau had opgezet, gespecialiseerd in strips,
Diana Edition. Deze slaagde erin een strip van Toonder, Don Sombrero, aan het
buitenland te verkopen. Later, toen de oorlog was uitgebroken, bracht hij Toonder in kontakt
met het dagblad De Telegraaf, dat verlegen zat om een strip als opvolger van Mickey Mouse,
die door de oorlogsomstandigheden niet meer uit Amerika arriveerde.
* * *
Tom Poes heeft drieëneenhalf jaar gelopen in De Telegraaf. In die tijd kon niemand nog
bevroeden dat de serie het genre van de kinderstrip ver achter zich zou laten, Maar toen op
20 november 1944 het verhaal van de Chinese Waaier plotseling afbrak, 'omdat Tom Poes ziek
was', waren de fundamenten voor het Bommel-epos gelegd.
Vele bekende figuren waren al geïntroduceerd. Om te beginnen heer BommeI, die in het
derde verhaal (De Toovertuin) ten tonele verscheen. 'Een vreemde figuur was het,
met een geruite jas aan en een leren tasje aan een riem over zijn schouder.'
Heer Ollie was nog een bolle avonturier met veel geld. Jovialiteit en eigendunk had hij al
volop, maar in het begin kon hij soms onverwacht slim uit de hoek komen, bijvoorbeeld door
zich met een list uit een netelige situatie te redden.
De meeste andere figuren die tijdens de oorlogsjaren verschenen zijn voor de hand liggende,
eenduidige karakters, rechtstreeks afkomstig uit de rolbezetting van sprookjes- en
jongensboeken, De kwaadaardige tovenaar Hocus Pas, de barse kommissaris Bulle Bas, de
zeebonk Wal Rus, en de geniale maar onbetrouwbare Sickbock zijn types die al bij hun eerste
optreden zo goed als kompleet waren. Andere figuren uit die vroege verhalen, met name de
onnozele Wammes Waggel en de bevlogen kunstenaar Terpen Tijn, zijn minder cliché-matig,
maar ook hun karakters zijn zo afgerond dat ze in de loop van vijfenveertig jaar nauwelijks
veranderd zijn.
De schurkachtige zakenlieden Bul Super en Hiep Hieper daarentegen, bij hun eerste
optreden in 1944 nog vrijwel gelijkwaardige partners, zouden later een geleidelijke
metamorfose doormaken. Super ontpopte zich tot een bazige meesterboef, terwijl Hieper meer en
meer verschrompelde tot een kruiperige meeloper.
Er was ook een aanvankelijk onbeduidende figuur wiens zieleroerselen in latere verhalen
haast even onvermoede diepten als die van heer Bommel zouden vertonen: de trouwe bediende
Joost.
* * *
De aanvankelijk ondergeschikte figuur van heer Bommel werd al snel de spil om wie de
geschiedenis draaide. In het verhaal van De Superfilmonderneming werd Bommels karakter
verder uitgediept. Het is ook de eerste gelegenheid waar we de later zo dikwijls
gesignaleerde overeenkomsten tussen Bommel en Toonder zelf aantreffen. Want was het niet al
lang ook Toonders wensdroom om een tekenfilm te maken?
De nieuwe strip was in korte tijd zeer populair geworden. Er werden puzzels,
ansichtkaarten, wandplaten, houten poppen en een Tom Poes-spel op de markt gebracht. Om dat
alles mogelijk te maken, maar vooral in verband met de tekenfilmplannen, werden tekenaars en
andere medewerkers in dienst genomen en ontstonden al gauw de Toonder Studio's, waar
tientallen mensen, die anders voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland zouden zijn gestuurd,
werk vonden.
De Toonder Studio's fungeerden bovendien als dekmantel voor een ondergrondse drukkerij,
David: De Algemene Vrije Illegale Drukkerij. Toen aan het eind van 1944 De Telegraaf
overgenomen dreigde te worden door de SS werd het te gevaarlijk om door te gaan met de
strip. Toonder liet zich geestelijk gestoord verklaren, en Tom Poes werd afgebroken juist
op het ogenblik dat de beide helden spoorloos verdwenen in een kelder die door Super en
Hieper onder water was gezet. Na de oorlog werd het verhaal afgemaakt en in boekvorm
uitgegeven; toen bleek dat Tom Poes en heer Bommel waren ondergedoken.
De heksenjacht op kollaborateurs die kort na de oorlog losbrandde, ging ook aan Toonder
niet geheel voorbij. Hij had immers doorgewerkt in de oorlog, en nog wel voor de besmette
Telegraaf. Al op 26 juli 1945 tekende hij in het blad Metro (dat nu bovengronds
verschijnt) een spotprent waarop een wantrouwend heerschap van de Binnenlandse Strijdkrachten
tegen een bedremmeld kijkende Tom Poes en heer Bommel zegt: 'Nee, jullie mogen niet meedoen
jullie zijn misschien niet zuiver.'
Toonder wist de beschuldigingen te weerleggen, maar de zwarte tong was moeilijk uit te
roeien. Nog jaren na de oorlog gingen er geruchten dat die Toonder toch niet helemaal fris
was geweest. Het feit dat Tom Poes en heer Bommel een poos niet in de dagbladen verschenen,
heeft daar zeker toe bijgedragen. Maar de reden daarvoor was eenvoudig: de rechten voor de
dagbladstrip zaten vast bij De Telegraaf en die had een verschijningsverbod opgelegd
gekregen.
Tom Poes zette zijn officiële avonturen weer voort op 10 maart 1947 in de NRC en de
Volkskrant. In de tussenliggende jaren verscheen in het weekblad Ons Vrije Nederland
een aantal ballonstrips, die een overbrugging vormden naar de in het eerste naoorlogse
verhaal zichtbaar veranderde tekenstijl. Het zijn gags en verhalen waaraan Toonder al in de
laatste maanden van de oorlog begonnen was, om even te ontsnappen aan de grimmige
werkelijkheid. Bijzonder is vooral het verhaal De Atoomtrillingen, waarin professor
Prlwytzkofsky voor het eerst optreedt en waarin de toen zeer aktuele nukleaire ontdekkingen
op een overigens verre van wetenschappelijke manier zijn verwerkt.
* * *
Niets in de eerste naoorlogse dagbladavonturen wees nog op de hoge vlucht die de strip
weldra zou nemen. In de eerste tien verhalen (uit de jaren 1947-1948) hebben Tom Poes en
heer Bommel het thuis en in den vreemde aan de stok met bedriegers en schurken, waaronder
nog steeds de sinistere professor Sickbock. Weliswaar verschijnen in deze periode al de
markies de Cantecler, burgemeester Dickerdack en de journalist Argus voor het eerst op het
toneel, maar ze zijn nog loslopende figuren en vormen geen koherente Rommeldamse burgerij.
Maar vanaf 1949, wanneer Toonder zich in zijn werk laat bijstaan door een groot aantal
tekenaars, inkters, scenaristen en tekstschrijvers, begint de strip zich in hoog tempo te
ontwikkelen. Het is bijna van verhaal tot verhaal te volgen. Het eerste avontuur van 1949,
Het Vibreerputje, is het eerste typische Bommelverhaal, met een plot die de blauwdruk
voor de meeste latere verhalen bevat; de maatschappelijke orde van Rommeldam wordt bedreigd
in dit geval door het water van Terpen Tijns Vibreerputje, dat iedereen tot een
dichter maakt, waardoor men zijn dagelijkse plichten vergeet. Wanneer de zaak uitzichtloos
lijkt geworden en ook heer Bommel in de knoei zit, brengt Tom Poes uitkomst met een van zijn
befaamde listen.
Opmerkelijk is dat het verhaal op zichzelf niets nieuws bevat. De figuren zijn allemaal
al eerder gepresenteerd. Maar juist door de manier waarop die bekende ingrediënten
uitgediept en tegenover elkaar gezet worden krijgt vooral het karakter van heer Bommel snel
nieuwe dimensies. Ook in andere opzichten maakte de strip in die twee jaar een stormachtige
ontwikkeling door. De tekenstijl veranderde snel. de tekst kreeg een steeds volwassener toon,
en in vrijwel ieder nieuw verhaal worden elementen en thema's geïntroduceerd die op het
eerste gezicht niet eens zo in het oog lopen maar later karakteristiek blijken te zijn.
Na 1950 gaat de evolutie verder, zij het niet meer met zulke reuzenschreden. Gaandeweg
dient zich een volgende generatie Rommeldammers aan: de ambtenaar Dorknoper, doctorandus
Zielknijper (aanvankelijk nog geen zielkundige, maar weeshuisvader) en de kruidenier
Grootgrut. Hocus Pas verschijnt weer, voor het eerst na de oorlog.
Die bevolkingsaanwas maakt dat er in Rommeldam zelf genoeg te beleven is, zodat heer
Bommel en Tom Poes voor hun avonturen niet meer zo vaak op reis hoeven te gaan. De
beproevingen van een heer komen in het brandpunt van de belangstelling te staan. In het
kielzog van zijn lijdensweg wordt de bediende Joost meegesleept, wiens karakter daarmee een
steeds sterker profiel krijgt. De verhouding tussen meester en knecht wordt meer gespannen.
In De Wenswerkster barst de bom en wordt de trouwe bediende voor het eerst ontslagen.
In latere verhalen is hij zijn werkgever meestal voor door uit eigen beweging te vertrekken.
* * *
Al in 1954 wordt Toonder benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Tom Poes is daarmee erkend als literatuur, al zou de diskussie of Toonders werk op de
boekenlijst mocht worden gezet nog tot omstreeks 1970 de gemoederen van het onderwijskundig
personeel bezighouden.
Toonders taalgebruik is het onderwerp geworden van talrijke skripties en
(kwasi-)wetenschappelijke studies. Hoewel zijn woordkunst zich in de loop der jaren verder
heeft ontwikkeld, zijn in de verhalen uit het begin van dc jaren vijftig al de meest
typerende elementen te vinden: de understatements, de ironie, de overdrijving en het
archaïsche taalgebruik. Onuitputtelijk is de schat aan vergeten woorden en uitdrukkingen
die worden opgediept, vreemde, maar logische vervormingen van bestaande termen, en woorden
die buiten hun normale kontekst worden gebruikt. Ook introduceert Toonder allerlei nieuwe
woorden. Neem alleen al de titels van de verhalen: het iksel, de klokker, de daadsteller, de
toornviolen, de blijdschapper.
Overigens is de vraag of Toonders werk nu wel of niet literatuur genoemd mag worden van
geen enkel belang. Tom Poes is een strip en een heel goede ook. De strip als kunstvorm
bestaat niet zomaar bij de gratie van een geslaagde kombinatie van tekst en beeld. Een
dagstrip heeft zijn specifieke ritme, dramaturgie en spanningsbogen, de mogelijkheid tekst
en beeld zo nodig in tegenspraak met elkaar te laten zijn, een eigen wijze om
statische beelden door de opeenvolging van plaatjes tot leven te wekken.
In de loop van de jaren vijftig wordt de wereld van Tom Poes steeds rijker geschakeerd en
gaat zij steeds subtielere raakpunten met die van ons vertonen. Maar hoewel de toespelingen
op maatschappelijke problemen in de loop der tijd steeds openlijker worden, is het moeilijk
om de Bommelstrip bij 'links' of 'rechts' onder te brengen.
Nooit geeft Toonder een definitief oordeel, en al eindigt ieder verhaal met een
feestelijke slotmaaltijd, de lezer blijft dikwijls met kleine, of grote onbeantwoorde
vragen zitten. Moet de wereld wetenschappelijk of magisch worden verklaard? Wordt ze
geregeerd door mensen of door ekonomische wetten? Is het een sprookje of een
psychologisch drama?
De reeks telt eind jaren vijftig zo'n honderd verhalen, en de wereld van Tom Poes is zo
goed als kompleet. Juffrouw Doddel was in 1958 naast Bommelstein komen wonen en dat
betekende een verrijking van het zieleleven van een heer, hoewel de diepste smarten pas
later zouden komen.
Een andere belangrijke nieuwe figuur was de bosbaas Pee PastinakeI. een spichtige,
pessimistische tuinkabouter: 'Vannacht slaat de wilde zuring in alle wortels. Alles wat
leeft gaat naar de verturving als er geen mir komt.' Met zijn komst (in 1960, in
De Toornviolen) kon de breinbaas Kwetal definitief worden geplaatst als een lid van
het Kleine Volkje. Die kabouterwereld, met zijn eigen taaltje, fungeert binnen het universum
van Bommelstein als symbool van de onbedorven natuur.
Dat was een thema dat met de in de jaren zestig opkomende milieuproblematiek steeds meer
op de voorgrond zou gaan treden. 'Natuur! Bah, meneer! De natuur is de vijand van het
kapitaal. De natuur werkt gratis! En gratis is een vloek! Een gruwel! Niet de natuur moet
produceren! Wij moeten produceren! Wij! Wijzelf!', roept bovenbaas AWS in 1963. Vanaf
dat jaar wordt het industriële grootkapitaal belichaamd door de bovenbazen, die alles
al hebben en toch steeds doorgaan met hun heilloze werk om hun wereld van geld draaiend te
houden. Professor Prlwytzkofsky, als personifikatie van de wetenschap die alles verklaart
maar niets begrijpt, wordt in deze periode steeds meer de tegenvoeter van de magische
natuurwereld van de kabouters.
* * *
Toonder zelf trekt zich in 1965 terug uit zijn bedrijf. Hij vertrekt naar Ierland, het
land dat hij al in 1954 had ontdekt en waar hij tot zijn verwondering zijn eigen getekende
wereld in werkelijkheid aantrof.
Vanaf die tijd koncentreert hij zich geheel en al op het schrijven en tekenen van de Tom
Poes-strip. Hij werkt nog steeds samen met anderen, die de tekeningen in potlood voor hem
schetsen, maar het einddresultaat houdt hij in eigen hand en het inkten doet hij vanaf deze
tijd in elk geval altijd zelf .
Toonders meesterlijke, soepele penseelvoering en zijn aandacht voor ieder detail geven de
tekeningen zijn onvervreemdbaar signatuur. Toch is het soms goed waarneembaar wanneer hij
met iemand anders ging samenwerken, vooral wanneer het gaat om tekenaars die later bekend
zijn geworden met eigen strips, zoals Dick Matena en Fred Julsing. Zo is het aandeel van de
enigszins groteske stijl van Julsing, die eind jaren zestig de schetsen voor Torn Poes
maakte, achteraf goed te zien. Julsing hield er na De Waarde-ring (1971) mee op, wat
leidde tot een nogal opvallende stijlbreuk.
Het is de laatste. Vanaf dat jaar, tot aan het slot, vertoont de evolutie van het
tekenwerk geen breuken. Tegelijkertijd herwinnen de verhalen hun veerkracht, maar met dit
verschil dat nu heer Bommels beproevingen tot hoofdthema worden verheven. Met het verstrijken
van de jaren zeventig gaat het er steeds meer op lijken dat de gehele Rommeldamse samenleving
tegen hem samenspant. Bijzonder bittere momenten maakt hij mee als hij al dan niet in
een dwangbuis gestoken wordt opgesloten in een gekapitonneerde kamer in de
hygiënisch-moderne kliniek van drs. Zielknijper. Lange alleenspraken, waarin hij
allerlei gemeenplaatsen uit de Nederlandse taal met virtuoze verstrooidheid dooreenhaspelt,
verraden zijn innerlijke verwarring.
Marten Toonder zelf was intussen steeds meer op heer Bommel gaan lijken, met zijn milde,
enigszins wazige betoogtrant en zijn doorgroefde gelaatstrekken. In dit laatste tijdperk
plaatste hij heel wat cynische, aan de aktualiteit ontleende accentjes. Burgemeester
Dickerdack ontpopt zich als een dienstbare en korrupte voetknecht van het grootkapitaal.
Rommeldam wordt geplaagd door projektontwikkelaars en zure regen. De tolerantie van de
bewoners ten opzichte van allochtonen blijkt gering.
De personages worden bejaarder. Heer Bommel gaat aan ouderdomskwalen lijden. Hocus Pas
lijdt aan verval van krachten. Figuren als Grootgrut en Zielknijper worden steeds
onsympathiekcr, terwijl zelfs Doddeltje, anders dan vroeger, snel op haar teentjes is
getrapt.
Alleen al de titel van het laatste verhaal, dat eind 1985 begon, was voor oplettende
lezertjes een aanwijzing dat er iets op til was: Het einde van eindeloos. Toen in de
loop van het verhaal de wereld van Tom Poes ineen dreigde te storten, werden de vermoedens
steeds angstiger. Het buiten van de markies en het huisje van juffrouw Doddel moesten wijken
voor een nieuwbouwwijk, de Albatros zou uit de vaart worden genomen, burgemeester Dickerdack
zou aftreden en zelfs Bommelstein werd op de slooplijst gezet.
Ook dit verhaal bevat elementen die niet anders dan symbolisch kunnen worden uitgelegd.
Heer Bommel voer met een bootje in kringetjes rond, op zoek naar Parnas, net zoals hij in de
176 voorgaande verhalen kringetjes draaide tussen de slotmaaltijden. Even lijkt het er op
dat hij met zijn jonge vriend, na het doorbreken van de kringloop, voorgoed in de leegte
verdwijnt.
Zover komt het niet. Dank zij Tom Poes wordt het onheil tijdig afgewend. Maar daarna
volgt pas de grote schok. Want als heer Bommel stotterend zijn Doddeltje ten huwelijk vraagt
is het voor iedereen zonneklaar dat het eindeloze verhaal werkelijk ten einde is.
En zo doet het vreemde feit zich voor dat we Tom Poes in zijn eentje het laatste verhaal
uit zien lopen, zoals hij er ooit binnen is gewandeld. En dat we af en toe in bijvoorbeeld
de advertenties van de verzekeringsmaatschappij Concordia een glimp zien van heer Bommels
tevreden oude dag, te samen met mevrouw Doddel. De wereld van Bommelstein en Rommeldam
blijkt voort te bestaan, ook zonder dat Marten Toonder nog nieuwe verhalen verzint.
Andere artikelen over Toonder op deze website:
Hanezang
Heer Bommel komt op
Heer Bommel compleet
Interview
Musical De Trullenhoedster
Heer Ollie als melkkoe
Tom Poes ontdekt het geheim der blauwe aarde
De Toonder Animatiefilms
Toonder-biografie
© Frits van der Waa / Max Arian 2007