Tekst voor Donemus-brochure over Theo Verbey, januari 2006
De grammatica van het luisteren
In een beroemd verhaal van de Argentijnse schrijver Jorge Luis
Borges is sprake van de Aleph, 'de plaats waar, zonder in elkaar
over te lopen, alle plaatsen van de wereld samenkomen, vanuit
alle hoeken gezien'. In de muziek van Theo Verbey is een zelfde
streven naar alomvattendheid zichtbaar. Zijn oeuvre is minder
duizelingwekkend, ook minder compact van diameter dan de twee
of drie centimeter die de schrijver de Aleph toedichtte, maar
zeker even Borgesiaans in zijn caleidoscopische rijkdom en zijn
veelvoud aan verwijzingen, om te beginnen naar het werk van
Borges: de titels van De Peryton en De Simorq zijn ontleend aan
diens Boek der Denkbeeldige Wezens.
'Ik probeer een soort muziek te componeren die bijna tot
op het verzadigingspunt beïnvloed is: niet door vijftig jaar traditie,
maar door honderden jaren,' zei Verbey al in 1992. De talrijke
stukken die hij nadien heeft gecomponeerd bevestigen dat zijn
dialoog met het verleden er alleen maar labyrintischer en
intensiever op is geworden. In zeker opzicht is Verbey te
vergelijken met de Amerikaan John Adams, die even naarstig
invloeden opzoekt en opzuigt zonder daarbij zijn eigen identiteit te
verloochenen, maar uiteraard gaat de vergelijking niet volledig
op. Adams' muziek wortelt in het minimalisme, die van Verbey
veeleer in de door getalsstructuren beheerste seriële muziek,
zelfs al heeft ze in de loop der jaren aanmerkelijk aan
consonantie gewonnen. In de klankgeving van een vroeg werk als
Inversie (1987) is nog duidelijk de invloed van Boulez te
bespeuren, en tot op de dag van vandaag is zijn muziek
gegrondvest op stelsels van numerieke verhoudingen een
denktrant die rechtstreeks voortkomt uit die van de jaren vijftig
en zestig, al is het klinkend resultaat totaal verschillend.
Verbey heeft deze werkwijze fractal-techniek gedoopt, naar de
complexe figuren die ontdekt zijn door de Pools-Franse
mathematicus Benoît Mandelbrot, waarvan de contouren zich tot
in oneindige micro-niveaus herhalen (opnieuw een beeld dat
ontleend had kunnen zijn aan een Borges-verhaal). Verbeys
getalsstructuren zijn weliswaar minder diep vertakt en
gebaseerd op simpele getalsverhoudingen, maar evengoed
bestaan de ritmische netwerken die hij daaruit afleidt dikwijls uit
vijf tot zes lagen die reiken van de proporties tussen de
afzonderlijke delen tot de verhoudingen tussen notenwaarden.
Het resultaat van deze methode is dat Verbey in staat is tot
allerlei vormen van muzikale mimicry zonder daarbij zijn eigen
identiteit prijs te geven. In zijn Fractal Symphony mag
middeleeuwse polyfonie opduiken, in zijn Trio mag de zwaan uit
Saint-Saëns' Carnaval des Animaux rondzwemmen, in Schaduw
mag de tango-muziek van Piazzolla rondspoken, of een hommage-citaat
aan Claude Vivier, zijn muziek blijft altijd herkenbaar, met
haar kenmerkende asymmetrische swing, haar verweving van
voor- en achtergrond, haar heldere geledingen en haar veelal
mozaïek-achtige opbouw.
Verbey streeft ernaar de verworvenheden van het
modernisme te verzoenen met die van de traditie, en te komen
tot een wijze van componeren die meer beantwoordt aan wat hij
omschrijft als de 'grammatica van het luisteren'.
Met dat al tekent zich in zijn oeuvre een duidelijke voorkeur
af voor klaarte en distantie. Verbeys universum heeft meer
verwantschap met dat van concieze klokkenmakers als Reich,
Ravel en Stravinsky dan met dat van teutoonse bulderbasten als
Reger, Rihm of Stockhausen. Hij is niet wars van grote gebaren,
climaxen of dramatiek, maar houdt het hoofd koel en voor zover
emotie een rol speelt is dat een allereerst door de luisteraar
toegevoegde waarde.
Diezelfde voorkeur voor transparantie tekent zich ook af in
zijn instrumentatiekunst, die er altijd op gericht is zowel het oor
te behagen als de structuur te verhelderen. Tekenend voor het
laatstgenoemde, en voor de analyticus die Verbey ook is, is zijn
veelgespeelde orkestbewerking van Alban Bergs Sonate opus 1,
waarin hij de in zwart-en-witte toetsen verknoopte thematische
verbanden uitlicht door ze kleur en contrast te geven.
'Elke taal is een alfabet van symbolen waarvan het gebruik een
verleden vooronderstelt waaraan de gespreksgenoten deel
hebben,' schrijft Borges in De Aleph. Het mooie aan Verbeys
muziek is dat ze geen gespreksgenoot uitsluit. Weliswaar geeft ze
haar rijkdommen eerder prijs aan degenen die in staat zijn de
referenties aan verschillende tradities uit heden en verleden te
ontwaren, maar ze is evenzeer toegankelijk voor de luisteraar die
zich op niets verlaat dan zijn oor want dat is ook in eerste en
laatste instantie het baken van de componist.
© Frits van der Waa 2008