Na to ye sko fè ko deu
Kopernikus, van Claude Vivier, door De Nationale Opera o.l.v. Romain Bischoff en Marcel Sijm. 15 april, Boekmanzaal, Amsterdam. Herh.: 18 en 19/4.
En plotseling val je van je stoel, omdat je niet meer weet wat je hoort. Grootse harmonieën, in een reciterend ritme, waarin toon en timbre versmelten tot een soort superklank vol schijngestalten, alsof een geluidstechnicus een paar extra schuifjes vol effecten heeft opengetrokken. En toch staan er maar vijftien zangers en instrumentalisten op het toneel, zonder microfoons of andere elektra. Op dat moment hoor je dat de in 1983 op 34-jarige leeftijd vermoorde Canadese componist en zinzoeker Claude Vivier een heel grote was of beter gezegd, had kunnen worden. Het is alleen jammer dat je daar meer dan een uur op moet wachten.
Vivier componeerde enkele jaren voor zijn dood Kopernikus, een 'rituele opera van de dood', die zoals bijna al zijn muziek een droomtoestand moet bewerkstelligen waarin de normale logica afwezig is, personages oplossen in een collectief en de bijna rituele muziek wordt doorkruist door quasi-naïeve ruisjes, uitroepen, fluittonen en dergelijke.
De Nationale Opera, die Kopernikus al eens eerder op de planken bracht in een regie van artistiek leider Pierre Audi, heeft het stuk 'in het kader van talentontwikkeling' nu voorgelegd aan de zangers van Vocaallab en een groep jonge musici van de Nederlandse Orkest- en Ensemble Academie, die zich onder leiding van dirigent Romain Bischoff en regisseur Marcel Sijm hebben verdiept in dit wonderlijke, veelduidige stuk.
In de Amsterdamse Boekmanzaal, waarin binnen de vijf kwartier dat de voorstelling duurt het zuurstofpeil tot een bedenkelijk minimum daalt, zijn vloer en wanden bekleed met wit plastic. Daarover bewegen zich de spelers, gehuld in een soort halfdoorschijnende, witte priestergewaden. Een van hen is een jong meisje in een soort Alice in Wonderland-jurkje, wat wel ongeveer klopt, want Vivier verwijst in zijn werk onder meer naar Lewis Carroll. De op drie grote kasten zichtbaar gemaakte tekst verheldert niet veel. Hoe dan ook bestaat een groot deel van het gezongene uit zinnen als 'na to ye sko fè ko deu' of woorden van gelijke strekking.
Samen met het vrijwel totaal gebrek aan ontwikkeling maakt dat Kopernikus tot een stuk met een fors gooi-het-maar-in-mijn-pet-gehalte. Wat overeind blijft is bewondering voor de spelers, die de toch allesbehalve rechtlijnige muziek en de ietwat gewrochte choreografische bewegingen geconcentreerd en volledig uit het hoofd uitvoeren, en de herinnering aan die paar momenten waarop Viviers muziek in mystieke madrigaalklanken opeens aan zichzelf ontstijgt.
© Frits van der Waa 2014